e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Urmond

Overzicht

Gevonden: 4486

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
aardappelziekten droogrot: drø̄ǝxrǫt (Urmond), krul: krǫl (Urmond), roest: rǫs (Urmond) Door de intensieve cultuur van aardappelen en omdat men de pootaardappelen won uit de oogst van eigen veld van het jaar ervoor, was de aardappelplant bijzonder vatbaar voor allerlei ziekten. Het aantal ziekten is dan ook zeer groot en het aantal opgaven voor aardappelziekten navenant. Aan de hand van de opgaven is hier de volgende indeling aangehouden: schimmel- en bacterieziekten, virusziekten en voedingsziekten, telkens, waar mogelijk met enkele onderafdelingen. De bijzonderheden worden in het corpus van het lemma gegeven. Vergelijk ook het WBD, I, aflevering 8, 1478-1480. [N 12, 8; monogr.] I-5
aardbei aardbes: eͅrbēs (Urmond), êrbees (Urmond), WBD/WLD  éérbees (Urmond) [DC GV (1935) M]aardbei [SGV (1914)] || De bekende, fris smakende rode vrucht van de aardbeienplant (aadbissem, aardbeer, aardbees, jaarbees, aardbezie, freis). [N 82 (1981)] I-7
aardbeienvlaai aardbezinvlaai: aerdbeezevlaaj (Urmond) Vla met vulling van aardbeien [N 16 (1962)] III-2-3
aarden aarden: aardən (Urmond) zich op een andere plaats waar men zich gevestigd heeft, thuis gaan voelen [aarden, de aard krijgen] [N 85 (1981)] III-1-4
aardewerk aardewerk: aardewerk (Urmond) aardewerk (eerdegoed, gleiwerk) [N 20 (zj)] III-2-1
aardmannetje (kabouter) alvermannetje: âvermĕnke (Urmond) aardmannetje [SGV (1914)] III-3-3
aardrups, larve van de nachtvlinder rups: WLD  ropsj (Urmond) grauwe aardrups, larve van de nachtvlinder, die in de rusttoestand ligt opgerold in de vorm van de letter C [N 26 (1964)] III-4-2
aars vot: vǫt (Urmond), votlok: votlaok (Urmond) [JG 1a, 1b; N 8, 13, 32.9 en 35]aars, darmuitgang [N 10c (1961)] I-9, III-1-1
aarsspleet ritz (du.): reets (Urmond) aarsspleet tussen de billen [N 10c (1961)] III-1-1
aarzelen dubben: dubbən (Urmond), schikschouderen: ps. er staat een soort kruk boven de i (of is het gewoon sjiksjouwere?).  sjĭksjouwere (Urmond), treuzelen: treuzələn (Urmond), twijfelen: twiefələn (Urmond) aarzelen [SGV (1914)] || bang om iets te doen, niet durven doen [aarzelen, twijfelen, tukken, treuzelen, teutelen, draaien] [N 85 (1981)] || uit besluiteloosheid zich weerhouden, niet goed durven [aarzelen, dubben, teutelen, pieraarzen, dobben] [N 85 (1981)] III-1-4