e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wessem

Overzicht

Gevonden: 834

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boog boog: boͅ.g (Wessem) boog [RND] III-3-2
boom (alg.) boom: boͅu̯m (Wessem), buim (mv.): buim mv (Wessem) boom [RND] III-4-3
boomkruiper boomkruiper: alleen in kandidaatsscriptie  boumkroeper, boumkuuperke (Wessem) boomkruiper III-4-1
bord telder: tejər (Wessem) bord [Roukens 03 (1937)] III-2-1
borrel drupje: drôpke (Wessem) borrel; Hoe noemt U: Een glaasje sterke drank, borrel (grigo, officiertje, tjipke, sprets, druppel, drup, kleintje, kloekmalder, propje, peut, wippertje, taaie, tikje, slokje, snapsje, spatje) [N 80 (1980)] III-2-3
borst borst: borst (Wessem) Elk van de korte, zware balken door de askop, waaraan lange dunne balken met daaraan de hekwerken, bevestigd worden. Zie ook afb. 36 en 37. [N O, 1d; A 42A, 61; Sche 31] II-3
borstel borstel: būstəls (Wessem, ... ) borstel [DC 15 (1947)] || kwastachtige borstel [DC 15 (1947)] || schrobber (van takjes) [DC 15 (1947)] III-2-1
bos bos: buš (Wessem) Een met opgaande bomen beplante uitgestrektheid grond hetzij in natuurstaat of aangelegd. [N 27, 4a; RND 82; L 1a-m; L 22, 7; Vld.; monogr.] I-8
boter botter: botǝr (Wessem) Het bovengedreven vet op de melk. Dit is het eindprodukt van het karnen. [N 12, 51, 52, 55, 58 en 61; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 1u, 114; L 20, 26b; L 22, 8; L 27, 67 en 69; S 4 en 17; A 4, 26a en 26b; A 7, 19, 21, 22 en 23; A 9, 15b; A 16, 8a; A 28, 7; N 5A (I] I-11
boter inleggen botter opsteken: [botter] ǫpstē̜kǝ (Wessem) Techniek om de boter zo lang mogelijk te kunnen bewaren. Hierbij werd er zo min mogelijk gekneed. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [R 3, 76 en 77; Ge 22, 118; monogr.] I-11