e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q203b plaats=Ingber

Overzicht

Gevonden: 1089
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tuinbonen snijbonen: šn‧ii̯b‧uən v. (Ingber), struikbonen: štrū.k˂b‧uən v. (Ingber), wollebonen: w‧øͅləb‧uən v. (Ingber) Een jonge tuinboon die men met schil en al eet (wilde wan, wollenwantje, pulleke, spekboon, sluimererwt). [N 82 (1981)] || Een tuinboon, een grote soort boon labboon, paardsboon, boerenteen, molleboon, mokboon, wul, zwartvoet, huisboon, moffelboon, duiveboon, flodderboon, moffel, moffeboon, knauwboon, willeboon, paardeboon, jodenboon, roomse boon). [N 82 (1981)] I-7
tuinkervel kervel: keͅ.rəvəl m. (Ingber) Tuinkervel; een één of tweejarig kruid, 30-60 cm hoog, met witte bloemen; de bladeren worden gebruikt in soep, sausen en salade (kervel, gervel, kelver, scharnpiep). [N 82 (1981)] I-7
tussenpersoon maquignon (fr.): makkeljong (Ingber) een tussenpersoon in de handel (van producent naar winkelier) [makkeljon] [N 89 (1982)] III-3-1
twijg, jonge tak goets: gu.tš v. (Ingber) Een twijg, een jonge tak (bent, twijg, wis, sprik, tak, teen). [N 82 (1981)] III-4-3
uitgieten uitschudden: oetschudde (Ingber) een vloeistof al gietende doen vloeien uit een kan, fles etc. [storten, plassen, klassen, schenken, uitgieten] [N 91 (1982)] III-4-4
uitwijken uit de weg gaan: oet de weg gaoĕ (Ingber) met paard en kar van het midden van de weg naar rechts wijken (afzetten) [N 90 (1982)] III-3-1
vaandel vaan: vaan (Ingber) De aan de stok gedragen doek met de kleuren of emblemen van een vereniging of gilde [vaandel, vendel, vaan]. [N 88 (1982)] III-3-2
vaandeldrager vaandrager: vaandraeger (Ingber) Degene die het vaandel draagt in een schutterij, gilde [vaandrig, venderik, afferis, vendelzwaaier]. [N 88 (1982)] III-3-2
vals spelen faux (fr.) spelen: de spelt ummer fao (Ingber), foetelen: foetele (Ingber) Iemand die altijd vals speelt [aarzak, haarzak, aaszak]. [N 88 (1982)] || Vals, oneerlijk spelen [stachelen, foetelen, entelen, peuteren, krummelen, onnemen, haarzakken]. [N 88 (1982)] III-3-2
vangen vangen: vàngə (Ingber) vangen [DC 02 (1932)] III-1-2