e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
iemand uitschelden affronteren: affroendeeren (Heppen), begrommen: gemeen  begrommen (Sint-Huibrechts-Lille), begrozen: immand begrozen (Ulbeek), bekeken: imand be-ki-èken (Ulbeek), bekeren: imant be-kee-re (Gelinden), beklappen: plat  imand beklappen (Runkelen), bekotsen: immand bekotsen (Ulbeek), builen: plat  op imant buillə (Gelinden), get maken: chetmaken (Rekem), goed wat meegeven: Ie goei wa meegeven (Kwaadmechelen), grijnzen: imand grinsen (Borlo), heken: op imant hieeke (Zepperen), het hem zeggen: Ik hem et em ⁄t zijn gezeed (Kwaadmechelen), het zijn zeggen: plat  ⁄t zijn zegen (Rijkhoven), heten: plat  heten (Mal), kekelen: plat  zich kēͅkələ (Lanaken), keken: kèkə (Beverst), plat  kīəkə (Groot-Loon), kijven: imand kijven (Borlo), op ement kieven (Grote-Brogel), op jōͅmant keve (Mettekoven), lelijk doen: op eene lielekdoon (Meeuwen), op imst lällək dūn (Hamont), morren: morren (Bilzen), opspuiten: opspieətə (Opitter), overduivelen: plat  øyvərdy(3)̄vələ (Groot-Loon), overgrazen: imand eiuvergroaze (Nieuwerkerken), overlezen: jəverlèze (Veldwezelt), sakkeren: op eene soekkerren (Meeuwen), schampen: op imant šampən (Diepenbeek), schelden: cheljen (Mechelen-aan-de-Maas), op eemes schelje (Rotem), op eene schelle (Gruitrode), op eene schêlje (Neeroeteren), op eene sjellen (Bocholt, ... ), op eenen scheljen (Maaseik), op eine cheljen (Rotem), op einə sjeljə (Opitter), op emant schelle (Paal), schelle (Hasselt), sjejjə (Eisden), sjellə (Lanaken), sɛllə (Neerglabbeek), šellə (Maastricht), šelə (Opgrimbie), šēͅlə (Montzen), šeͅljə (Mechelen-aan-de-Maas), šeͅlə (As, ... ), šeͅlən (Neeroeteren), up iemand chelje (Lanklaar), sch als in chanter  schellen op iemand (Opoeteren), sjamfoeteren: wanneer het minder gemeend is  schamfoeteren (Neeroeteren), uitbakken: imst ūtbakəm (Hamont), uitboksen: plat  iemand outboksen (Peer), uitborstelen: immand outbossele (Stevoort), oetborstelen (Opoeteren), uitbuffelen: ôêtbuffelen (Bocholt), uitdonderen: utdonderen (Grote-Brogel), uitduivelen: eene oetdievelen (Neeroeteren), oetdievelen (Opoeteren), uithijsen: outhèsen (Mal), uithouden: plat  jōͅmant ōthāite (Mettekoven), uitjouwen: eement oetjouwen (Kaulille), uitlachen: autlachen (Hoepertingen), autlàchə (Beverst), ou-etlaechen (Voort), uitlachen (Heppen), plat  iemand aait lage (Jeuk), voor de zot houden  uitlachen (Sint-Truiden), uitmaken: eeman oetmaken verwitten (Kaulille), eemed oetmaken (Kaulille), eemen outmaken (Reppel), eement oetmaken (Kaulille), eine outmaken (Neeroeteren), einəm oetmaake (Ophoven), emant ətmākə (Paal), ement outmaken (Ophoven), euetmake (Hasselt), ieman utmaken (Paal), iemand aotmake (Kuringen), iemand etmake (Beringen), iemand oetmaken (Eksel), iemand uitmaken (Beringen, ... ), iemand uitmaoken (Lommel), iemand ətmā⁄ən (Lommel), iemant outmaoke (Ulbeek), iemant uitmake (Paal), iemant utma͂ke (Lommel), iemend oetmaken (Lanklaar), iemet oetmaken (Overpelt), iemet otmaake (Helchteren), ieëne öutmaoke (Beverlo), ijəmant oͅwətma͂kə (Zonhoven), imand aotmaokə (Gutshoven), imand out-maoken (Ulbeek), imand outmōͅken (Diepenbeek), imand owetmaoken (Sint-Lambrechts-Herk), imand uitmaken (Spalbeek), imand ø͂ͅtmakə (Herk-de-Stad), imant aatmaoke (Sint-Truiden), immant aatmakə (Mielen-boven-Aalst), imqnd etmaoken (Tessenderlo), īmqnd otmāke (Zolder), jomant owət mache (Heers), oetmaken (Neerharen, ... ), oetmaokə (Veldwezelt), oeëtmaken (Achel), ootmaokən (Eigenbilzen), otmaken (Hechtel), outmake (Genk), outmaokə (Zichen-Zussen-Bolder), outma͂:kə (s-Herenelderen), outmoke (Genk), outmoͅkə (Genk), uitmake (Hasselt), uitmaken (Sint-Huibrechts-Lille), uitmakə (Hasselt), uitmoaken (Wellen), ze haen nemferm autgemaekt (Zonhoven), ətmakə (Leopoldsburg), gemeen  iemet oetmake (Hamont), gewoon  iemend uitmaken (Peer), iement aotmaken (Hechtel), ymand uietmake (Hasselt), minder ruw  emant ətmakə (Beverlo), plat  iemand ootmaken (Heusden), iemauw etmaken (Meldert), iemend outmaken (Peer), oetmaken (Sint-Huibrechts-Lille), ueëtmaake (Hasselt), ɛmĕt ūtmākĕn (Overpelt), uitmaken voor al wat lelijk is: iemand aotmaken veur al wa leulik es (Heusden), uitmaken voor al wat lief is: outmoaken vor al wo leed es (Rijkhoven), uitmaken voor alle vuile vis: utmake voer alle vule vis (Grote-Brogel), uitmaken voor vanalles: oetmaoken v⁄r van alles (Val-Meer), uitpoetsen: eene outpötse (Maaseik), eine oetpoetsen (Rotem), oetpotsen (Lanaken), outpoetsə (Zichen-Zussen-Bolder), oötpootsen (Maaseik), ūtpotsə (Opgrimbie), uitschabijnen: oetschabienen (Overpelt), oud  ootsjabaaine (Martenslinde), uitschavelen: uitschavieëlen (Heppen), uitschelden: aetsjellen (Bocholt), autschoewə (Beverst), eemes ooetschelje (Rotem), eene oetschellen (Neeroeteren), eene oetsjellen (Neeroeteren), eenen outschelje (Maaseik), emə utsjölə (Opoeteren), ēməny(3)̄tšelə (Opoeteren), iemand uitschelden (Lommel), iemand uitschèlen (Lommel), imst ūtschällən (Hamont), īmed oetschellen (Neerpelt), oetcheljen (Mechelen-aan-de-Maas), oetschallen (Hamont), oetschellen (Neerpelt), outschènne (Wellen), outsjelle (Reppel), ûtsēle (Montzen), ûtšule (Montzen), plat  imant oïtschejele (Alken), ootschellen (Maaseik), wordt weinig gebruikt  uitschelden (Nieuwerkerken), uitschelden voor alle vuile vis: eeme oetsjiëlen vuer alle voele vēsch (Neeroeteren), uitschieten: ēməny(3)̄tšitə (Opoeteren), uitschijten: een etschijten (Lommel), ēmant ētschēͅte (Meldert), ēmə øytšiətə (Bree), iemand uetschijten (Kwaadmechelen), iemand uitscheite (Beringen), iemand utschijten (Koersel), iemand ətscheiten (Oostham), iemant uitskijete (Paal), iemet otscheite (Helchteren), imant uōͅwətschēͅtə (Houthalen), immand ouətscheiəte (Stevoort), inen otschūatə (Zonhoven), īmeͅd uitschīten (Neerpelt), oetsjietə (Eisden, ... ), oeëtschieëten (Achel), otscheiten (Hechtel), outscheite (Genk), outschieten (Hamont), outschijte (Genk), outschète (Wellen), oͅwətschejətn (Zonhoven), uitscheite (Hasselt, ... ), uitschijten (Paal), ūtšītə (Mechelen-aan-de-Maas), ze haennem ferm autgeseheten (Zonhoven), ai als aimer  oͅutschaiten (Hechtel), gemeen  ein⁄n oetsjietə (Opitter), emen ūtšitə (Beek (bij Bree)), iemand eutschij-ten (Hasselt), iemend aotschèten (Hechtel), iemend outscheiten (Peer), imaand etschijten (Tessenderlo), imĕt ūtschītĕn (Overpelt), oetchieten (Mechelen-aan-de-Maas), oetschieden (Sint-Huibrechts-Lille), outschijtə (Genk), oêtsjieten (Bocholt), ueëtscheite (Hasselt), ətschētə (Paal), plat  iemand oetschiete (Hamont), iemend uitschijten (Peer), iemet oetschieten (Overpelt), ieëne öutschète (Beverlo), imand uitscheite (Hasselt), imand ø͂ͅtschēͅtə (Herk-de-Stad), immand ouətscheiəte (Stevoort), immant aatskijtə (Mielen-boven-Aalst), īmed oetschieten (Neerpelt), oetschieten (Bocholt), ootsjetə (Martenslinde), uietschète (Hasselt), uitschieten (Sint-Huibrechts-Lille), plat of gemeen  outsjēten (Diepenbeek), ruw  emant ətschetə (Beverlo), uitschijten voor al wat lelijk is: eene oetsjieten vier al waat lielək is (Neeroeteren), uitsporen: iemant uitspaure (Beringen), verwijten: iemand verwijte (Kuringen, ... ), iemand verwijten (Gorsem, ... ), iemant verweitə (Hasselt), iemant verwijte (Ulbeek), iemet verwete (Helchteren), imand verwijten (Hoepertingen), imand vərwɛjətə (Gutshoven), imant verwejete (Alken), imant verwijte (Sint-Truiden), imant vərvētə (Houthalen), imant vərwēͅtən (Diepenbeek), immand verweijete (Stevoort), immand verwijten (Schulen), immant verwijte (Mielen-boven-Aalst), verweejətə (Heers), verweite (Hasselt), verweitə (Sint-Truiden), verwete (Martenslinde), verwēten (Diepenbeek), verwijten (Alken, ... ), verwoète (Wellen), verwète (Hasselt), verwétən (Eigenbilzen), gemeen  iem verwijte (Velm), imand verwijte (Montenaken), plat  iemand verwijten (Hasselt), verzetten: emant it vərzɛətə (Heers), ijəmant fərzejətn (Zonhoven), voor alle vuile vis uitmaken: meest plat  veer alle voule ves outmaken (Neeroeteren), voor de aap houden: iemend veer den aap hāān (Peer), voor de gek houden: veur de gek haajen (Voort), plat  vor de gek hagen (Borgloon), voor vanal uitmaken: vor vanal eatmeake (Zepperen), voor vuile vis uitmaken: ɛmant vər vɛlə vɛis oətmòkə (Heers), vuilmaken: iemend vuilmaken (Peer), zijn catechismus aflezen: iemand zijne kattekiesmus aafliezen (Hasselt), zijn zeggen: plat  iemant sein zegge (Ulbeek), zwart maken: iemet zwart maken (Overpelt) Op iem. schelden, iem. uitschelden. Geef de gemeenzame uitdrukkingen op en zet tussen twee haakjes welke als "gemeen"of "plat"beschouwd worden. [ZND 34 (1940)] III-1-4