e-WLD trefwoorden 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

TrefwoordBegrip: dialectopgave (plaats)Toelichting
bazelen borrelen (van water):   bazele (Blerick), buurten: Van Dale: bazelen, 1. revelen, onsamenhangende taal spreken; -2. (gewichtig uitpakken maar toch) onzin praten.  bazele (Itteren), bāāzələ (Guttecoven), ijlen:   ba.zələ (Meeuwen), baazele (Geleen), baazələ (Hulsberg, ... ), baaz’le (Bocholt), basele (Maastricht), bazele (Bree, ... ), bazele(n) (Maaseik), bazelen (Born, ... ), bāāzələ (Nieuwenhagen), boaëzelen (Eksel), bōāzele (Hoeselt), bààzələ (Reuver, ... ), báázələ (Heel, ... ), bäözele (Kanne), Niet algemeen.  baozele (Bilzen), jokken: Van Dale: bazelen, 1. revelen, onsamenhangende taal spreken; -2. (gewichtig uitpakken maar toch) onzin praten.  bazele (Geleen, ... ), bazelen (Stein), bazĕle (Echt/Gebroek), bazələ (Beesel), bāāzele (Schimmert), báásələ (Maastricht), kletsen: Van Dale: bazelen, 1. revelen, onsamenhangende taal spreken; -2. (gewichtig uitpakken maar toch) onzin praten.  baazele (Itteren), bauzelen (Neeroeteren), bawselen (Bocholt), bazele (Noorbeek, ... ), kletsen [onnozele praat vertellen]:   bäzelt (Hoeselt), kletsen [zwetsen]: Van Dale: bazelen, 1. revelen, onsamenhangende taal spreken; -2. (gewichtig uitpakken maar toch) onzin praten.  bazele (Epen, ... ), raaskallen:   baa.zələ (Kelpen), baasele (Neer), baazele (Geulle, ... ), baazelə (Oirsbeek), baazələ (Kapel-in-t-Zand, ... ), baozələ (Vlijtingen), basele (Valkenburg), bazele (Bree, ... ), bazelen (Born, ... ), bazelə (Doenrade, ... ), bazələ (Maastricht), bā.zələ (Eys), bāāzələ (Hulsberg, ... ), bōāzĕle (Hoeselt), bààzələ (Maastricht, ... ), báázələ (Epen, ... ), bäozele (Gronsveld), ps. geprobeerd om te spellen, maar ken het Eksels dialect niet!  bōͅəzələn (Eksel), verbeuzelen: Van Dale: bazelen, 1. revelen, onsamenhangende taal spreken; -2. (gewichtig uitpakken maar toch) onzin praten.  baazələ (Schinnen), bazele (Thorn), bazelen (Bunde), beuëzele (Mheer), boazele (Hoeselt), bààzelə (Guttecoven), zaniken, zeuren:   bažele (Montzen), bḁ̄zələ (Opgrimbie), Van Dale: bazelen, 1. revelen, onsamenhangende taal spreken; -2. (gewichtig uitpakken maar toch) onzin praten.  bazele(n) (Schinveld) III-1-2, III-3-1, III-4-4