e-WLD trefwoorden 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

TrefwoordBegrip: dialectopgave (plaats)Toelichting
moek beetje, een weinig:   moeëk (Lottum), dao h‰b\\ z‰n\\ gøøj\\ moe„k (daar zit veel geld). ps. boven de beide ‰s staat nog een ?; deze combinatieletters zijn niet te maken.  moe̯k (Meterik), Opm.: dit woord komt nu nog wel voor in deze betekenis.  mŏïk (Heijen), dauw:   mok (Overpelt), mot (Maaseik), moͅk (Hamont), mok  mok (Neerpelt), mok (m.).  moͅk (Achel), hoofdluis:   moek (Venlo), môêk (Hout-Blerick), als het groot is  mhoek (Ospel), fonetisch komt alleen voor bij paarden boven de hoef  ja: mōēk (Oirsbeek), idiosyncr. (enk) / muiken (m.v.)  muik (Maastricht), paard krijgt huiduitslag aan de hakken door een mijt, dan noemt dit hier "de moek  de moek (Helden/Everlo), Veldeke hier bekend als schurftige ziekte aan paardepoten  moek (Ulestraten), WBD wel bekend bij paarden: hae haet de mók - in de holte boven hoef - verdikking waarschijnl. door luizen veroorzaakt  mók (Obbicht), WLD bij paarden  de mōēk (Boekend), WLD bij paarden in de koot boven de hoef  de mōē.k (Panningen), koffiedik: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m  muk (Eupen), koud, mistig en somber weer:   moek (Maasbree, ... ), ⁄t is moek (Oirlo, ... ), #NAME?  moek (Tienray), kruim: binnenste  muək (Beverst), lichte nevel:   moek (Oirlo), mok (Overpelt), moͅk (Kaulille), mist, nevel (alg.):   d’r hengst enne flinke moek! (Oirlo), moek (Maasbree, ... ), mok (Achel, ... ), mōēk meest (Sevenum), moͅk (Hamont, ... ), muk (Susteren), t’is veul mok (Achel), ’t is moek! (Oirlo), (dit is een synoniem voor mist). Note: begrip: hijw. stofnaam (hijw. = hijwoord - zelfst. nw. te vervangen door het pers. vnw. "hij").  moek (Castenray, ... ), (zonder onderscheid)  moek (America, ... ), dikke mist  mok (Neerpelt, ... ), moek  mūk (Peer), mok (m.)  mok (Neerpelt), ¯dichte mist¯  moek (Hegelsom, ... ), ¯laaghangende mist¯  moek (Helden/Everlo, ... ), ¯zeer dichte mist¯  moek (Wanssum), slag:   moek (Kortessem), i.e. afgeranseld werd.  moek gehad (Kortessem), vrouwelijk dier: Veldeke Additie bij vraag 20: komt ironisch gebruikt voor, en wel om een akelig vrouwmens aan te duiden  moek (Bocholtz) III-1-2, III-2-3, III-4-2, III-4-4