23792 |
goede week |
goede week:
de goei wèèk (L282p Achel)
|
De week vóór Pasen [gooj week, kaarwèch]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
33024 |
goede- opbrengst geven |
(goed) schieten:
sxitǝ(n) (L282p Achel),
(is goed) verschaard/verschoren:
vǝrsxērt (L282p Achel)
|
Werkwoordelijke uitdrukking van het vorige lemma "de oogst levert goed op", "staat er goed voor". Zeer algemene uitdrukkingen als "(de oogst) staat goed" of "(de oogst) staat schoon" zijn hier niet opgenomen. Vergelijk ook het lemma ''groeien'' (1.1.4). [N 15, 12; monogr.; add. uit N 15, 10 en 11; L 5, 39; L 39, 39]
I-4
|
19102 |
goedheid |
goedigheid:
ook materiaal znd 24, 20
goetigheid (L282p Achel),
te goed:
ook materiaal znd 24, 20
veul te goewd (L282p Achel)
|
goedheid [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
21326 |
goedkoop |
goedkoop:
d es goeie koep (L282p Achel),
des goeiëkoeëp (L282p Achel)
|
Dat is goedkoop [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
21512 |
goedkoopst |
bestekoop:
bèste koep (L282p Achel),
goedkoopste:
goedkopste (L282p Achel),
goeiëkopst (L282p Achel)
|
goedkoopst [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
21477 |
goedkoper |
beterkoop:
beiterkoeëp (L282p Achel),
goedkoper:
goeie koeper (L282p Achel)
|
goedkoper [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
18954 |
goedzak |
goede kloot:
ook materiaal znd 24, 22
goeie kloet (L282p Achel),
goede zak:
ook materiaal znd 24, 22
goeie zak (L282p Achel),
goedzak:
ook materiaal znd 24, 22
goeïzak (L282p Achel)
|
goedzak [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
17903 |
gooien |
gooien:
gwaujen (L282p Achel),
gwojjen (L282p Achel),
gwöien (L282p Achel),
smijten:
smieten (L282p Achel)
|
Ge moet uw geld niet in het water gooien (smijten, werpen, ...). [ZND 44 (1946)] || niets op de grond werpen ! [ZND 24 (1937)]
III-1-2
|
21627 |
gouden twintig frank |
twintig frank:
20 frank (L282p Achel)
|
Betekenis en uitspraak van: napoleon? Uitspraak en betekenis. [N 21 (1963)]
III-3-1
|
24157 |
goudvink |
goudvink:
goͅu̯tveŋk (L282p Achel)
|
goudvink (14,5 grijs op de afbeelding is prachtig rood bij de man; zomer en winter vrij schaars; broedt in sparrenbos; worteltjesnest; roep hoog fluitend [pjuuu] [N 09 (1961)]
III-4-1
|