32705 |
havervoor |
havervoor:
hãvǝr[voor] (L282p Achel)
|
Onder havervoor lijkt een soort voor verstaan te moeten worden, die in het na- of voorjaar op een zekere diepte geploegd wordt, al dan niet voor de teelt van haver. De opgegeven betekenisomschrijvingen lopen, zoals uit het onderstaande blijkt, nogal uiteen: a) de ondiepe (L 270, 289a, 426, Q 191), tevens brede voor (Q 162), die in het voorjaar geploegd wordt (P 175) en die dieper is dan de wintervoor (L 416), maar minder diep dan de roggevoor (L 368); b) de eerste, in het voorjaar geploegde voren, vroeg geploegd land (L 288, Q 94b, 111x); c) de voor waarmee de akker geploegd wordt voor zomergraan (L 360, 364); d) de voor of de akker die voor de teelt van haver geploegd is (L 159a, Q 204a); e) de losgemaakte voor waarin men haver zaait (L 248); f) de ondiepe voor waarmee men een diep geploegde akker, nadat deze met haver is ingezaaid, omploegt (L 192b, 268, 295); g) de diepe voor (L 163, 164, Q 2c), vóór de winter geploegd voor bezaai√Øng met haver (L 429a, Q 116, 187, 198b) in de lente (L 426z); h) een akker waarin wilde haver zit (L 115); i) een voor waar haver naast staat (K 317); j) een stuk haver dat werd afgemaaid als veevoeder (K 278); k) de zaaivoor, de definitieve voren waarop gezaaid wordt (K 278, L 282, 321, 387, 422, Q 117). [N 11, 59c; N 11A, 137d]
I-1
|
33994 |
haverzak |
haverzak:
hāvǝrzak (L282p Achel),
kopzak:
kǫp˲zak (L282p Achel)
|
Zak, gevuld met haver, die men een ingespannen paard omhangt om het te laten eten. [N 13, 90; monogr.]
I-10
|
24412 |
hazelworm |
hazelworm:
#NAME?
hazelworm (L282p Achel)
|
hazelworm: Hoe noemt u de hazelworm, een pootloze hagedis die op de heide leeft en wel wat op een kleine slang lijkt? [N100 (1997)]
III-4-2
|
19534 |
hecht van een mes |
hecht:
heͅxt (L282p Achel)
|
handvat van een mes (hecht, heft) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
17865 |
heen en weer schuiven |
schravelen:
schravelen (L282p Achel),
schroevelen:
schroevelen (L282p Achel)
|
Heen en weer schuiven (wiebelen, wiemelen, sjroevelen, winaauwen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
24607 |
heermoes |
tiktak:
ook in L 286, Hamont
tiktak (L282p Achel, ...
L282p Achel),
wekker:
ook in L 286, Hamont
wèkker (L282p Achel)
|
kattestaart (Equisetum arvense L.) || paardestaart (Equisetum arvense L.)
III-4-3
|
18015 |
hees, schor |
hees:
hiəs (L282p Achel),
hiəs zin (L282p Achel)
|
schor, schor zijn [ruigsen, hees, gees zijn] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20129 |
heet, hitsig |
heet:
hiət (L282p Achel)
|
heet, hitsig [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
32664 |
hefhout, hulpstaart |
heffer:
høfǝr (L282p Achel)
|
De houten steel die men gebruikte om de ploeg op te tillen, werd gestoken tussen de knecht en de ploegboom of door een metalen beugel bij het snijpunt van ploegboom en ploegstaart. In sommige gevallen was deze steel blijvend met de ploeg verbonden d.m.v. een strak gespannen touw tussen die steel en de ploegstaart. Op deze wijze ontstond er een tweede staart. De ploeg kon nu met beide handen bediend worden en was beter bestuurbaar. In andere gevallen was er geen vaste, met de ploeg verbonden hulpstaart, maar werd de ploegstok daarvoor aangewend. Blijkens de verstrekte gegevens was dit het geval in: K 278, 314, 353, L 163, 163a, 215, 244c, 268, 270, 286, 295, 312, 314, 321, 322, 324, 328, 364, 374, 416, P 175, 176, Q 20, 97, 111, 111x, 162 en 204a. Voor de benamingen van deze steel in de vermelde plaatsen zie men het lemma ploegstok. [N 11, 36]
I-1
|