e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L282p plaats=Achel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hoefstal, noodstal hoefstal: hufstal (Achel) Een uit houten planken of metalen buizen vervaardigd gestel dat vóór of in de smidse is opgesteld. Wanneer een paard moet worden beslagen, wordt het in de hoefstal geplaatst. Zie ook afb. 220. [N 33, 6; N 33, 374; S 14; L 1a-m; L 1u, 96; L B2, 278; A 43, 15; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] II-11
hoek van een stuk land tip: tøp (Achel) Een hoek of punt van een stuk land. [N P, 1; A 33, 10; monogr.] I-8
hoektroffel hoekijzer: huk˱ījzǝr (Achel) Metselwerktuig om hoeken te bepleisteren. Het blad van de hoektroffel is V-vormig gebogen en biedt op deze wijze de mogelijkheid een zuivere lijn van het pleisterwerk te verkrijgen. Zie afb. 1c. In K 278 kende men 'hoekpleisters' voor een buitenhoek ('vør nǝn˱ bø̜̄jtǝnhuk') en voor een binnenhoek ('vør nǝn˱ benǝnhuk'). Ook de invuller uit Q 83 maakt dit onderscheid. Volgens de invuller uit Q 198a wordt de hoektroffel niet gebruikt door de metselaar, wel door de stucadoor. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '-(troffel)' en '-(truweel)' het lemma 'troffel'. [N 30, 8b; monogr.] II-9
hoepelen repen: riejepen (Achel), /  riejepen (Achel), B.v. Gister warren de jonges allemoal an t rie-j-epen.  rie-j-əpən (Achel) / [SND (2006)] || Lievelingsspel 2. [SND (2006)] || Repen: met de hoepel spelen. III-3-2
hoepelrok repenrok: rijpəroͅk (Achel) hoepelrok [reekerok] [N 24 (1964)] III-1-3
hoepels van de huifkar repen: riǝpǝ (Achel) Houten hoepels waarover de huif gespannen werd. De hoepels werden in krammen tegen de zijplanken bevestigd. Meestal waren er vijf, waarvan de voorste naar voren helde. [N 17, 74 + 99] I-13
hoeveelheid hooi die men opsteekt armvol: hɛlǝvǝr (Achel), gaffel: gafǝl (Achel) De hoeveelheid hooi die de opsteker in één keer met z''n gaffel aangeeft aan de optasser. Zie voor het vocalisme van het woordtype riek de opmerking in de semantische toelichting bij het lemma ''houten schudgaffel'' en bij het lemma ''hooihark''.' [N 14, 118; A 34, 5a] I-3
hoge herenschoen hoge schoen: huəXsXuwŋ (Achel) herenschoenen, hoge ~ [N 24 (1964)] III-1-3
hoge hoed buis: bèjs (Achel) hoed, hoge ~, gedragen bij rouwgelegenheden [N 25 (1964)] III-1-3
hoge hoed bij begrafenis buis: bèjs (Achel) hoed, hoge ~, gedragen bij rouwgelegenheden [N 25 (1964)] III-2-2