id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
34073 | hoorn van de koe | hoorn: hōrǝ (Achel), hōrǝs (Achel) | [N 3A, 106a; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 27, 25; S 15; Wi 14; monogr.] I-11 |
32926 | hopen spreiden | breken: [breken] (Achel) | Het uiteengooien van de middelgrote soort hopen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hopen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 109] I-3 |
19675 | hor | vliegraam: vlixrōͅm (Achel) | een scherm van groenen metaaldraad, dat voor de open ramen wordt geplaatst om vliegen, enz. buiten te houden [ZND 35 (1941)] III-2-1 |
17733 | horen | horen: hyərə (Achel), hyərən (Achel) | horen [N 10b (1961)] III-1-1 |
33456 | horizontale sluitbalk van een poort | slagbalk: slax˱balǝk (Achel), slaglat: slǫxlat (Achel) | Een losse balk, soms een stevige stok, die horizontaal wordt aangebracht achter de beide poortvleugels door hem achter haken te leggen. Zo is de gehele poort gesloten. Deze afsluiting bevindt zich meestal ter halve hoogte. Door functionele overeenkomst kunnen sommige benamingen ook in gebruik zijn voor andere afsluitingen. [N 5A, 54a; N 4A, 48; monogr.] I-6 |
18233 | horloge | horloge: De zwaktonige e van horloge geeft overgang tot ie; vergelijk potage > potagie. gerluzzie (Achel), herluzzie (Achel) | horloge III-1-3 |
18149 | horrelvoet | misvormde voet: misvormde voewt (Achel) | Misvormde voet (hompelvoet, horrelvoet, paardevoet, klompvoet). [N 107 (2001)] III-1-2 |
21459 | houden van | houden van: Hij hadt veul van voader en moewder, van Pa en Ma, van oewem en taante, van de mester en de gebuur, van den timmermaan (Achel) | Hij houdt veel van Vader en Moeder, van Pa en Moe, van Oom en Tante, van Meester en Buurman, van den Timmerman [ZND 44 (1946)] III-3-1 |
34216 | houder van slachtvee | vetmester: vɛtmɛstǝr (Achel) | [N 3A, 77d] I-11 |
22183 | houtduif | bosduif: boͅsduu̯f (Achel), koolduif: kwalduu̯f (Achel), kwalduif: Misschien bij kwal (holtedier), mnl. kwalle, mhd. qualle (grote, dikke kerel; van kwellen = zwellen). kwaldoef (Achel) | houtduif (41 grootste en bekendste van het stel; wit aan nek en vleugels; broedt overal in bossen en tegenwoordig ook in dorp en stad; vaak in grote troepen [N 09 (1961)] || Kwalduif: houtduif, columba palumbus. III-3-2, III-4-1 |