24194 |
korhoen |
korhaan:
koͅrhoͅən (mann.) (L282p Achel),
korhen:
keͅrhen (vrouw.) (L282p Achel)
|
korhoen (53 vrij zeldzame heidevogel; haan staalblauw, hen bruin en kleiner; houdt in het voorjaar pronkbijeenkomsten op een open plek op de hei [N 09 (1961)]
III-4-1
|
21500 |
korporaal |
korporaal:
kerpráol (L282p Achel),
korperaol (L282p Achel)
|
korporaal [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
18604 |
korset |
korset (<fr.):
koͅrsè (L282p Achel)
|
korset, rijglijf om de taille [rijlief, rellif, relf, ruls, stiklijst, stiflijk] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20617 |
korst |
korst:
verzamelfiche, ook materiaal van ZND 01 (a-m vraag 23 a en b zijn samengevoegd.
korst (L282p Achel),
kruid:
verzamelfiche, ook materiaal van ZND 01 (a-m vraag 23 a en b zijn samengevoegd.
kroet (L282p Achel)
|
eerste (verse) en laatste (oudbakken) korst van het brood [ZND 02 (1923)]
III-2-3
|
17797 |
kort geknipt haar |
stoppeltjes:
stoepelkes (L282p Achel)
|
Overal kort geknipt hoofdhaar [tieters, stoppelen] [N 114 (2002)]
III-1-1
|
18361 |
kort onderrokje |
poeprokje:
puprøͅkskə (L282p Achel)
|
onderrokje, kort ~ [piszieëlke, poeprökske] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18013 |
kortademig |
dempig:
dempig (L282p Achel)
|
hij is dempig (kan moeilijk ademen) [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
18287 |
korte broek |
korte boks:
koͅrtə boͅks (L282p Achel)
|
broek, korte (jongens)~ die de knieën onbedekt laat [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18216 |
korte laars |
get:
ge(i)t (L282p Achel),
gêt (L282p Achel),
stevel:
stivəl (L282p Achel)
|
laars met een korte schacht die tot aan de kuit reikt [N 24 (1964)] || Laars, een paar laarzen (laars die alleen het been bedekt tussen enkel en knie) [ZND 37 (1941)]
III-1-3
|
18600 |
korte onderbroek? |
onderboksje:
oͅndərbəkskə (L282p Achel)
|
onderbroek, korte ~ [N 25 (1964)]
III-1-3
|