e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L282p plaats=Achel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koude mist zure mist: zuure mist (m.).  zuərə mIst (Achel) gure, koude mist [zoere mok] [N 22 (1963)] III-4-4
koude noordenwind, bijs noorderwind: noorderwind.  nordərwent (Achel) koude noorderwind [bies] [N 22 (1963)] III-4-4
koudvuur koudvuur: kaawtvuur (Achel), vuur: vuur (Achel) Koudvuur: versterf van weefsel of lichaamsdelen door afsluiting van de bloedtoevoer; gangreen (vuur). [N 107 (2001)] III-1-2
kous met knoopjes slobkous: sloͅpkoͅwsə (Achel) kousen met knoopjes die over de gewone kousen worden gedragen [slopkouse, sjlopehaoze, sjloebe] [N 24 (1964)] III-1-3
kous: algemeen kous: kous (Achel), n kousen]: koͅws (Achel) kous (bedekt de voet en het been tot vlak onder of tot boven de knie) [ZND 16 (1934)] || kous, lange beenbekleding [haos, hous, sjtrump [N 24 (1964)] III-1-3
kousenband kousenband: koͅwsəband (Achel) kousenband om het bovenbeen [bendel, binjel haozebendel, ongerbinjel, kousenbendel] [N 24 (1964)] III-1-3
kousenwol breigaren: breigaoren (Achel), garen: gaôren (Achel) hoe heet het wollen garen waarmee kousen worden gebreid ? [ZND 42 (1943)] III-1-3
kouter kouter: kǫu̯.tǝr (Achel), kouteren: kǫu̯tǝrǝn (Achel) Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.] I-1
kraag kraag: kraag (Achel), krāx (Achel) Deel van een kledingstuk. De omgevouwen of opstaande rand langs de halsopening van een jas, japon, overhemd enz. [N 62, 31c; MW; monogr.] || Hoe noemt U: de kraag [N 62 (1973)] II-7, III-1-3
kraag van een kraagmantel pelerine (<fr.): peldərin (Achel) kraag, zeer brede ~ van een kraagmantel (vero) [pellerien] [N 23 (1964)] III-1-3