e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L282p plaats=Achel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mannelijk kuiken haantje: hǫntjǝ (Achel) [N 19, 41b; L A2, 507] I-12
mannelijk schaap bok: bo.k (Achel), bok (Achel), kas: kaš (Achel), schaapsbok: sxobzbok (Achel) Het mannelijk schaap in het algemeen. Varianten van het woordtype hamel die voor "mannelijk schaap" zijn opgegeven, zijn naar het lemma ''gesneden mannelijk schaap'' (2.2.5) overgeheveld. [L 5, 30b; L 20, 22a; L 39, 44; L 6, 25; L B2, 319; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 2, 46; A 4, 22a; Wi 12; AGV, m 3; R 3, 34; VLD; S, Q 105 add.; monogr.] I-12
mannelijke duif hoorn: hō.rən (Achel), Alleen nog door oudere mensen gebruikt. Zie ook kopper.  horən (Achel), kopper: køpər (Achel), køͅ.pər (Achel), Zie ook horen. Dien kopper valt nog ueit in-ne pries!  koppər (Achel) Doffer. [Goossens 1b (1960)] || Duif, mannelijk. [ZND 39 (1942)] || Horen: mannelijke duif. || Kopper: mannelijke duif. III-3-2
mannelijke eend eend: soms: haan  eend (Achel), haan: hān (Achel), naast: eend  haan (Achel), wender: we.njdjǝr (Achel) [GV, K 2; L 1a-m; L 3, 3; L 14, 18; JG 1a, 1b, 2c; S 18; NE II, 55; Vld.; A 6, add.; monogr.]woerd, mannetjeseend [ZND 01 (1922)] I-12, III-4-1
mannelijke gans haan: hǭǝn (Achel) [A 6, 5a; A 6, 5c; S 9; L 1a-m; L 1, 59; L 14, 20; JG 1a, 1b; monogr.] I-12
mannelijke geit bok: bok (Achel), buk (Achel), geitenbok: gęi̯tǝbok (Achel) [N 70, 8; N 77, 78; N 77, 80; A 9, 19; L 32, 82; Wi 11; RND 89; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.] I-12
mannelijke hond, reu mannetje: mɛnəkə (Achel) reu [Goossens 1b (1960)] III-2-1
mannelijke kat, kater kater: kōͅətər (Achel) kater [Goossens 1b (1960)] III-2-1
mannenkant manskant: manskant (Achel) De linkerhelft van de kerk, het gedeelte links van het middenpad, dat bestemd was voor de mannen [evangeliekant, mannenkant, mansluikant, kerelskant?]. [N 96A (1989)] III-3-3
mannenkleren mannenkleren: manəklīəer (Achel) mannenkleren [t mansdinge] [N 23 (1964)] III-1-3