33178 |
met de kruk poten |
stompen:
stǫmpǝn (L282p Achel)
|
[N 12, 12; monogr.]
I-5
|
17868 |
met de linkerhand |
met de linkerhand:
met zin linkerhaand (L282p Achel),
met de linkse hand:
me͂j de linksche haand (L282p Achel)
|
met de linkerhand [ZND 37 (1941)]
III-1-2
|
33863 |
met de poten dicht bijeen staan |
(te) eng staan:
ɛŋ stǫǝn (L282p Achel)
|
[N 8, 78a en 78b]
I-9
|
33862 |
met de poten te ver uit elkaar staan |
(te) wijd staan:
wīt stǫǝn (L282p Achel)
|
[N 8, 78b]
I-9
|
33176 |
met de schop poten, kuiltjes maken |
poten:
[poten] (L282p Achel)
|
Het poten met de hand, in tegenstelling tot het poten met de ploeg, bestaat eigenlijk uit drie handelingen: (a) het graven van een kuiltje met de schop ofwel het steken van een gat in de grond met de kruk; (b) het gooien van een pootaardappel in dat kuiltje; en (c) het weer dichtmaken van het gat. In de vragenlijst zijn de handelingen (a) en (b) apart afgevraagd; maar soms hebben de zegslieden toch met één algemene term geantwoord. Deze algemene termen voor poten staan achter in het lemma bijeen; voor de fonetische documentatie daarvan zij verwezen naar het lemma Poten. [N 12, 14 en 15; monogr.]
I-5
|
33855 |
met de voorpoten harkend over de grond krabben |
krabben:
krabǝn (L282p Achel)
|
Met de hoeven in de aarde krabben of wroeten. [JG 1a; N 8, 74]
I-9
|
33999 |
met de zweep slaan of geluid geven |
zwepen:
zwiǝpǝn (L282p Achel)
|
Het slaan met de zweep brengt een knallend geluid voort. Terwijl in de enquête van J. Goossens het werkwoord zwepen in de jaren vijftig enkel voor Achel (L 282) en Hamont (L 286) werd opgetekend, vermeldt de enquête van P. Willems (1885)het nog voor een groot aantal gemeenten uit de beide Limburgen. Zie in dit verband ook ros voor "paard" (WLD I, afl. 9, p. 5). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 141a; Wi 42; monogr.]
I-10
|
32751 |
met een voor spitten |
een voord spaden:
ǝn vō ̞ǝrt [spaden] (L282p Achel),
omspaden:
[omspaden] (L282p Achel)
|
Manier van spitten, waarbij men - achterwaarts gaande - de ene voor naast de andere graaft en de uitgestoken aarde omgekeerd in de open voor deponeert. Uit minder specifieke termen als (om)spaden en (om)graven kan worden afgeleid, dat ter plaatse meestal in voren wordt gespit. Voor (delen van) varianten in de (...)-vorm zie men het lemma spitten. [N 11, 65b; N 11A, 148a; monogr.]
I-1
|
17946 |
met grote stappen lopen |
schrijden:
sxreiən (L282p Achel),
speren:
speͅrən (L282p Achel)
|
stappen, grote ~ maken [stuppen] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17945 |
met kleine stapjes lopen |
trippelen:
B.v. het juffertje trippelde op haar hoge hakjes aan ons voorbij.
trippelen (L282p Achel)
|
lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)]
III-1-2
|