23984 |
biechttijd |
biechtgelegenheid:
biechtgelegenheid (L282p Achel)
|
Biechttijd(en), gelegenheid tot biechten. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23985 |
biechtvader |
biechtvader:
biechtvaoder (L282p Achel)
|
De biechtvader [biechvadder]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
21270 |
bieden |
bieden:
bi.ən (L282p Achel)
|
bieden [RND]
III-3-1
|
20830 |
bier |
bier:
bīēr (L282p Achel)
|
bier [RND]
III-2-3
|
33502 |
bieslook |
bieslook:
biesloeək (L282p Achel)
|
[ZND 34 (1940)]
I-7
|
34238 |
biestmelk |
biest:
bis (L282p Achel),
bist (L282p Achel),
biestmelk:
bismęlk (L282p Achel)
|
De eerste melk van de koe, nadat ze gekalfd heeft. [L 32, 100; JG 1a, 1b; S 3; A 7, 18; monogr.]
I-11
|
33251 |
bietenkopper |
grote schoffel:
grutǝ sxufǝl (L282p Achel)
|
Schoffelvormig stuk gereedschap gebruikt om loof van bieten af te steken, soms als deze nog in de grond staan, soms ook als ze al gerooid zijn. In de volgende plaatsen wordt opgemerkt dat voor dit afsteken de schup of de spade wordt gebruikt: L 163, 163a, 164, 165, 215, 266, 324, 329, 371a, 383, 416, 429a, Q 14, 94b, 101, 111 en 198b. Als er sprake is van een kapmes is de opgave in het lemma Bietenkapmes ondergebracht. [N 18, 54; monogr.; add. uit N 12, 47]
I-5
|
33249 |
bietenloof, bladerkroon |
blader:
blǭr (L282p Achel),
kroon:
kruǝn (L282p Achel)
|
De bladeren van de bietenplant. [N 12, 46; L 30, 34b; monogr.; add. uit N 12, 48]
I-5
|
33254 |
bietenmolen |
krotenmachine:
krutǝmǝšin (L282p Achel),
krotensnijder:
krutǝsnɛi̯ǝr (L282p Achel)
|
Instrument om voerderbieten in brokken te malen zodat de beesten deze eten kunnen. [N 18, 108; add. uit N 5A, 34d]
I-5
|
33243 |
bietenplantjes |
pitjes:
petšǝs (L282p Achel)
|
Bietenplantjes als ze pas opgekomen zijn en uitgedund moeten worden. [N 12, 44; monogr.]
I-5
|