23255 |
tabernakel |
tabernakel (<lat.):
tabernakel (L282p Achel)
|
Het tabernakel, het rijkversierd kastje (op het hoofdaltaar of op het sacra-mentsaltaar), waarin het Allerheiligste bewaard wordt. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
19667 |
tafel |
tafel:
tofəl (L282p Achel),
toͅfəl (L282p Achel)
|
de tafel afvagen [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
23711 |
tafelgebed |
engel des heren:
engel des heren (L282p Achel)
|
Het tafelgebed vóór en na het eten. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
19530 |
tafelmes |
tafelmes:
toͅfəlmeͅs (L282p Achel)
|
mes dat men aan tafel gebruikt [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20476 |
tak van een geslacht |
familie:
familie (L282p Achel)
|
de tak van een geslacht [natie, familie] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
33777 |
tand, tanden |
tand(en):
tā.nt (L282p Achel
[(mv tān)]
)
|
Achter het codenummer van de plaats is de meervoudsvorm vermeld. Voor een aantal plaatsen beschikken wij evenwel alleen over de enkel- of meervoudsvorm; deze laatste citeren wij als eerste. [JG 1a, 1b; N 8, 17]
I-9
|
18731 |
tanden poetsen |
tanden poetsen:
taan poetsen (L282p Achel)
|
Tanden poetsen [t. wassen] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
32914 |
tanden van de hooihark |
tanden:
tān (L282p Achel)
|
De houten pennen die aan beide zijden uit de dwarsbalk van de hooihark steken; zie afbeelding 11, d. Alle opgaven zijn in het meervoud. [N 18, 92d]
I-3
|
32584 |
tanden van een riek |
tanden:
tān (L282p Achel)
|
Van de opgesomde termen zijn de niet-samengestelde meestal ook toepasselijk op de tanden van de mesthaak en van de hooivork. Voor het aantal tanden dat een riek kan hebben, zie men het vorige lemma. [N 11A, 13b + 17b; div.; monogr.]
I-1
|
18728 |
tandenborstel |
tandenborstel:
taandeborstel (L282p Achel)
|
Een tandenborstel [N 114 (2002)]
III-1-3
|