33079 |
tasser op de wagen |
lader:
lǭi̯ǝr (L282p Achel),
tasser:
tasǝr (L282p Achel)
|
Degene die de schoven op de wagen tast. Aanvankelijk, als men nog in de bak van de kar laadt, komt het niet zo nauw hoe men tast; men vult de bak gewoon op, ervoor zorgend dat men op een horizontaal vlak kan blijven werken. Wanneer de tasser eenmaal boven de rand van de bak uitkomt, tast hij de schoven in gelijke lagen (zie het lemma ''laag schoven op de wagen'', 5.1.7), met het stoppeleinde van de schoven naar buiten zodat de graankorrels in elk geval niet naast de wagen vallen onder het rijden. De laag krijgt zodoende ofwel de vorm van een ring (een "roos", vergelijk het type rozer in dit lemma en het werkwoord rozen vooral in het lemma ''graan stapelen in de schuur'', 5.1.11) als men de schoven in de rondte tegen de buitenkant van de kar legt, ofwel van twee parallelle banen (rollagen of buitenlagen), waarbij telkens de aren in het midden van de kar liggen. Daar dit middeldeel niet zo hoog is als de buitenzijde wordt het met enkele andere schoven (koplagen of vullagen) aangevuld. Bij de oude hoogkar had men een groot laken (zie het lemma ''karlaken'', 5.1.9), vaak van aaneengenaaide zakken, dat aan de ladders voor en achter werd vastgemaakt en de bodem en de wanden van de karbak bedekte. Het diende om de graankorrels op te vangen die onder het tassen en rijden uit de aren vielen. Om de kar helemaal vol te laden moest men deze drie of vier keer verplaatsen omdat anders de schoven van te ver aangedragen moesten worden. Men laadt wel meer dan één hok bij een stilstaande kar. Vergelijk de toelichting bij het lemma ''opsteken'' (5.1.3) en het lemma ''optasser'' (5.1.9) in aflevering I.3, van hooi op de oogstkar.' [N 15, 41]
I-4
|
34525 |
tasten |
voelen:
vylǝn (L282p Achel)
|
Met de hand voelen of de kip op het punt staat te gaan leggen. [N 19, 52; monogr.]
I-12
|
23649 |
te communie gaan |
te communie (<lat.) gaan:
te kemuunie goan (L282p Achel)
|
Tot de communie gaan, ter communie gaan, te communie gaan, communiceren onder de mis [kómmeletseere?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18241 |
te groot zijn |
te wijd zijn:
te wiejd (L282p Achel)
|
Hoe zegt U: het kledingstuk zit te ruim? [N 62 (1973)]
III-1-3
|
18247 |
te klein zijn |
trekken:
het trèkt (L282p Achel)
|
Hoe zegt U: het kledingstuk is te eng (trekt?) [N 62 (1973)]
III-1-3
|
21658 |
te koop aanbieden |
aanbieden:
ps. omgespeld volgens IPA.
oͅənbijən (L282p Achel)
|
aanbieden, Voor een bepaalde prijs te koop ~ [loven of geloven? zegt men wel: wat looft ge uw kippen = welke prijs vraagt ge ervoor?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
29095 |
te wijd |
te wijd:
tǝ wi-jt (L282p Achel)
|
Te ruim, gezegd van een kledingstuk of kledingstukonderdeel. [N 59, 130a; N 62, 26c; MW]
II-7
|
17715 |
teelballen |
kloten:
kloewete (L282p Achel)
|
[N 10c (1995)]
III-1-1
|
33793 |
teelballen, testes |
kloten:
kluǝtǝn (L282p Achel)
|
[JG 1b; N 8, 36, 37a, 37b, 37c en 38]
I-9
|
33791 |
teellid |
koker:
kō.kǝr (L282p Achel),
schacht:
sxaxt (L282p Achel)
|
Penis of roede. [JG 1a, 1b; N 8, 36, 37a en 37b]
I-9
|