23739 |
vijf wonden van christus |
vijf wonden:
vijf wonden (L282p Achel)
|
De vijf wonden, de kruiswonden van Christus [de vunnef wónde?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21621 |
vijftig frank |
vijftig frank:
50 frank (L282p Achel)
|
50 franc, een ~ (wit metaal) [N 21 (1963)]
III-3-1
|
17768 |
vinger |
vinger:
vinger (L282p Achel),
viŋər (L282p Achel)
|
Doorn: ik heb een doorn in mijn vinger [ZND 23 (1937)] || vinger [RND]
III-1-1
|
17769 |
vingerlid |
lid:
leed van de vinger (L282p Achel)
|
lid van de vinger [ZND 37 (1941)]
III-1-1
|
17665 |
vingers (spotnamen) |
fikkers:
fekərs (L282p Achel),
fikkes:
fekəs (L282p Achel),
tien geboden:
tiŋgəbōdə (L282p Achel)
|
vingers (spotbenamingen) [pinke, finkels, fikke, pingels, kluntjesvingers, de 10 geboden] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24265 |
vink |
vink:
veŋk (L282p Achel),
vink (L282p Achel)
|
vink [ZND 43 (1943)] || vink (15 overal bekend; man heeft roodachtige borst; witte strepen op vleugel en in staart; broedt in het hout; zeer veel op trek; kooivogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
19746 |
violier |
flier:
flier (L282p Achel),
violier:
flīr (L282p Achel)
|
Cheiranthus cheiri, Fr. Giroflée des murailles [ZND 15 (1930)] || Violier (Matthiola incana (L.) R.Br.). Sierplanten, meestal met langwerpige, gaafrandige bladeren; grijsachtig door de dichte beharing. De bloemen zijn verschillend gekleurd, maar niet geel, meestal paarsrood. Dik van blad en vaak met dubbele bloemen. Hau [ZND 15 (1930)]
I-7, III-2-1
|
22671 |
viool |
viool:
viool (L282p Achel)
|
het muziekinstrument dat bestaat uit een houten kast met klankgaten en een hals waarop 4 snaren zijn gespannen en dat bespeeld wordt met behulp van een strijkstok [viool, fiool, tremp] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
19745 |
viooltje |
viooltje:
violke (L282p Achel),
vioolkes (L282p Achel)
|
Viola, Fr. violette [ZND 34 (1940)]
I-7
|
22413 |
vishengel |
visgarde:
visgeirt (L282p Achel),
vislijn:
vischlien (L282p Achel)
|
Een lange stok om mee te vissen. [ZND 23 (1937)] || het vistuig bestaande uit een lange houten of rieten stok; aan het uiteinde is een snoer bevestigd waaraan een verschuifbare dobber zit en aan het einde een haakje [hengelgarde, topgaarde, geert, garde, lijn, roede, visgeert, vislijn, visroede] [N 112 (2006)]
III-3-2
|