19544 |
vuursteen |
vuursteen:
vy(3)̄rstiən (L282p Achel)
|
vuursteen in de tondeldoos [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19813 |
vuurtang, sinteltang |
vuurtang:
vyrtaŋ (L282p Achel)
|
vuurtang [N 05A (1964)]
III-2-1
|
29814 |
vuurvaste stenen |
vuurvaste stenen:
vȳrvās˱dǝ stī̄jǝn (L282p Achel)
|
Stenen die bestand zijn tegen vuur. Zij worden onder meer gebruikt bij de bouw van ovens. Het woorddeel chamotte- in de woordtypen chamottestenen en chamottebrikken verwijst naar het mengsel van fijngemalen scherven dat bij dit soort stenen aan de klei wordt toegevoegd. [N 30, 54b; N 98, 160 add.]
II-8
|
25125 |
waaienx |
waaien:
waaien.
wɛijən (L282p Achel)
|
waaien [N 22 (1963)]
III-4-4
|
20440 |
wachthouden bij een dode |
waken:
waken (L282p Achel)
|
wachthouden bij een dode [waken] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
17952 |
waden |
baden:
bōͅjən (L282p Achel),
boͅəjən (L282p Achel, ...
L282p Achel)
|
lopen: met blote voeten door plassen lopen [polse, dokkele, baden] [N 10 (1961)] || waden: door het water baden [waoje, baoje, baaje] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20740 |
wafel |
wafel:
Syst. Frings
woͅfəl (L282p Achel)
|
Wafel [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34562 |
wagen |
wagen:
wāgǝn (L282p Achel)
|
Algemene benaming voor een voertuig op vier wielen met een dissel, waarmee men over het algemeen grote lasten vervoerde. Soms werd de wagen ook voor personenvervoer gebruikt. Meestal werden er twee of vier paarden voor gespannen. In de jaren na de tweede wereldoorlog werden de houten wielen geleidelijk aan vervangen door exemplaren met luchtbanden. Wagens komen over het algemeen minder vaak voor dan karren. In Haspengouw neemt de frequentie van de wagen als landbouwvoertuig af van zuid naar noord. Dit heeft te maken met het feit dat in de streek waar de landbouwgrond zwaarder is, de wagen meer in gebruik is. In de Kempen en de Maasvallei komt de wagen niet voor als landbouwvoertuig, maar kent men ze wel als bijvoorbeeld voertuig van de brouwer. In de streken waar de wagens pas in het midden van deze eeuw opgang maakten, kende men ze slechts met luchtbanden. [N 17, 4; N G, 51; JG 1a; JG 1b; JG 1d; Wi 4; L 27, 65; monogr.]
I-13
|
17943 |
waggelen |
schrompelen:
sxroͅmpələn (L282p Achel),
waggelen:
wagələ (L282p Achel)
|
lopen: onvast, wankelend lopen [stroemele, striemele, strampele] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19475 |
walmen |
blaken:
blōͅkə (L282p Achel)
|
roken, walmen, gez. van een lamp [ZND 02 (1923)]
III-2-1
|