33631 |
waterput |
put:
pøt (L282p Achel, ...
L282p Achel),
waterput:
wōͅtərpøͅt (L282p Achel),
woͅtərpøt (L282p Achel)
|
[N 12 (1961)] [RND 08] [ZND 32 (1939)]
I-7
|
33093 |
waterring van de mijt |
waterlaag:
wǫǝtǝrlǭx (L282p Achel),
zetlaag:
zętlǭǝx (L282p Achel)
|
Waterring, waterlaag of kaplaag van de korenmijt. De laag schoven die het verst naar buiten steekt, juist waar de kap begint. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Voor euze enz. vergelijk wnt XI, onder oozie, ooziedrup enz., "het gedeelte van het dak dat over den muur uitsteekt en het regenwater afwerpt", "afdak" dus. Zie afbeelding 8, a. [N 15, 45c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
24275 |
watersnip |
watersnep:
woͅətərsneͅp (L282p Achel)
|
watersnip (27 lange recht bek; vliegt plotseling op van de waterkant; zigzagvliegend; houdt hoge stijg- en daalvluchten en maakt daarbij mekkerend geluid; jachtvogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24433 |
watertor |
tor:
tor (L282p Achel)
|
watertor: Hoe noemt u de grote zwarte tor die ónder het wateroppervlak leeft? [N100 (1997)]
III-4-2
|
32704 |
watervoor |
watervoor:
woǝtǝr[voor] (L282p Achel)
|
Een watervoor is een meestal wat diepere voor die men vóór de winter over de akker trekt, om overtollig water te laten afvloeien. Een watervoor kan dwars op de normale ploegvoren liggen, in het midden van de akker (bij uiteenploegen), tussen de delen van een in panden geploegde akker of ook wel om de (reeds ingezaaide) akker heen. In het algemeen brengt men watervoren aan op laaggelegen of natte gronden, akkers met een laagte erin of op een hellende akker om te voorkomen dat de grond wordt uitgespoeld. De benamingen kunnen ook gebruikt worden voor de middenvoor (omdat deze vaak als watervoor fungeert), verder voor de brede of grove voren van een akker die "op de wintervoor" is gelegd om hem te laten uitvriezen of voor ondiepe waterlopen, greppels en geulen in het algemeen. [N 11, 59b; N 11A, 137k; N 11A, 137i add.; div.]
I-1
|
21683 |
wbd: in trek |
opbrengen:
ps. omgespeld volgens IPA.
breͅŋtxutoͅp (L282p Achel)
|
Goed in de markt liggend, een goede prijs opbrengend [willig, b.v. de eieren zijn willig deze maand?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21677 |
wbd: staartgeld / verschil |
staartgeld:
ps. omgespeld volgens IPA.
steͅrtgeͅlt (L282p Achel)
|
verschil: Vraagt men aanvankelijk teveel geld voor wat men wil verkopen, dan moet men tenslotte vaak genoegen nemen met minder dan men eerst kon krijgen; hoe noemt men in zulk geval het verschil tussen wat men eerst kon krijgen en wat men tenslotte werkel [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21663 |
wbd: verkopen voor |
vragen:
ps. omgespeld volgens IPA.
vroͅxt suvøl (L282p Achel)
|
verlaten, Zegt men bij u: ik wil die geit voor zoveel geld wel ~ = voor die prijs wil ik ze wel verkopen [soelieje?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18275 |
weefsel, stof |
stof:
stof (L282p Achel)
|
Hoe noemt U: stof in het algemeen [N 62 (1973)]
III-1-3
|
33821 |
week in de muil |
week in de muil:
wiǝk en dǝ mul (L282p Achel)
|
Gevoelig in de mond voor de druk van het gebit, vooral bij jonge paarden. [JG 1a; N 8, 64f]
I-9
|