id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
18290 | wit halsboordje | bandje: bendje (Achel), col (fr.): ne kol (Achel), stieve col (Achel) | wit halsboordje (fr. faux-col) [ZND 32 (1939)] III-1-3 |
33772 | wit stervormig vlekje op het voorhoofd | ster: stɛ̄r (Achel) | Witte plek op het voorhoofd van donkerharige paarden, niet groot maar van verschillende vorm als rond, ovaal e.d. Een ster is iets groter dan een kol. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b; N 8, 27a; S 27] I-9 |
34538 | wit van het ei | wit: we.t (Achel) | [JG 1b, 1c; monogr.] I-12 |
23669 | witte donderdag | witte donderdag: witte dondrig (Achel) | De donderdag in de week vóór Pasen, Witte Donderdag [jreune dónnesjtiech]. [N 96C (1989)] III-3-3 |
20575 | witte kaas, wrongel | hosselenkaas: Syst. Frings hoͅsələ kɛs (Achel) | Smeerbare witte kaas of wrongel (fluitert, fluiterskaas?) [N 16 (1962)] III-2-3 |
18178 | witte kanten muts waarop een sierkrans werd gedragen | veghelse muts?: ? Verwijzing naar Noord-Brabantse plaatsnaam Veghel (L 180), ong. 40 km. veͅxəlsə møts (Achel) | muts, witte kanten ~ waarop een sierkrans wordt gedragen {afb} [kroezel-, frul-, froezel-, krul-, poffermuts] [N 25 (1964)] III-1-3 |
33258 | witte klaver, steenklaver | steenklaver: stiǝn[klaver] (Achel), witte klaver: wetǝ [klaver] (Achel) | Trifolium repens L. Een 5 tot 25 cm lange plant met kruipende stengels emn witte, later bruine, bloemhoofdjes, die van mei tot de herfst bloeien. Ook witte klaver wordt vooral als veevoeder en als dekvrucht geteeld, is eerder geschikt voor weiden dan voor maaien, maar stelt lagere eisen aan de grond. Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.] I-5 |
20654 | witte kool | kabots: kabutsən (Achel), witte kool: wetə kyəl (Achel), witte koel (Achel) | [Goossens 1b (1960)]een witte kabuis(kool) [ZND 36 (1941)] I-7 |
24280 | witte kwikstaart | kwikstaartje: kweksteͅrtʔə (Achel), ploegstaartje: pluxstɛrtjə (Achel) | kwikstaart [N P (1966)] || kwikstaart, wit (18 zwart-wit-grijs; met lang wiebelstaartje; zeer algemeen; veel bij boerderijen en op wegen; roep [tijd-dik] [N 09 (1961)] III-4-1 |
18656 | witte muts met linten | kornet (<fr.): koͅrneͅt (Achel) | muts, witte ~ met linten {afb} [N 25 (1964)] III-1-3 |