e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L282p plaats=Achel

Overzicht

Gevonden: 4185
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
borstrok borstrok: bōͅrstroͅk (Achel) borstrok, onderkledingstuk dat over het hemd wordt gedragen [hemdrok, humperok, sjtoep, liefke, slaoplijf] [N 25 (1964)] III-1-3
borstrok (voor mannen) lijfje: lifkə (Achel) borstrok voor mannen [N 25 (1964)] III-1-3
borstrok (voor vrouwen) lijfje: lifkə (Achel) borstrok voor vrouwen [N 25 (1964)] III-1-3
borstspeld toespeld: Toe (= dicht, gesloten) + speld.  toauwspèl (Achel) veiligheidsspeld III-1-3
borststuk van een schort boezem: buzəm (Achel) borststuk, bovenste deel, ~ van een schort [boezem] [N 24 (1964)] III-1-3
borstzak(je) boventasje: bōvətēͅskə (Achel) pochetzakje, borstzak [N 23 (1964)] III-1-3
bos bos: bø.ǝs (Achel) Een met opgaande bomen beplante uitgestrektheid grond hetzij in natuurstaat of aangelegd. [N 27, 4a; RND 82; L 1a-m; L 22, 7; Vld.; monogr.] I-8
bosje haar dat tussen de oren naar voren hangt bles: blɛs (Achel), tros: trus (Achel) Bosje haar dat van tussen de oren over de kol of het voorhoofd tot over de ogen neerhangt. Zie ook het volgende lemma met bles in de betekenis van een lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus. Zie afbeelding 2.2. [JG 1a, 1b; N 8, 26; S 27] I-9
bosje haren aan de bovenlip snor: snǫr (Achel) Voelharen aan de bovenlip. [N 8, 24] I-9
bot bot: boͅt (Achel) bot (niet scherp) [ZND 32 (1939)] III-2-1