32795 |
bot eggen |
bot [eggen]:
bǫt (L282p Achel),
slepen:
[slepen] (L282p Achel)
|
Werken met een eg die "bot" is aangespannen. De eg wordt aan een zodanig punt voortgetrokken dat de tanden schuin naar achteren wijzen en bijgevolg slechts oppervlakkig door de grond gaan. Zie afb. 70. De termen zijn vooral van toepassing op het werk met de oude houten eg die schuingeplaatste tanden had. In plaatsen waar men gezien de grondsoort verschillend egwerk met dezelfde eg kon verrichten en men uitsluitend of voornamelijk bot egde om het gezaaide graan in de grond te werken, kan voor "bot eggen" dezelfde term in gebruik zijn (geweest) als voor "eggen na het zaaien". Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ''eggen''. Voor andere (...)-varianten dan ''eggen'' zij verwezen naar het lemma ''slepen''. [JG 1a + 1b+ 1c + 2c; N 11, 82; N 11A, 173b; NP, 16a; monogr.]
I-2
|
34258 |
boter |
boter:
bōtǝr (L282p Achel),
bōǝtǝr (L282p Achel),
botter:
botǝr (L282p Achel)
|
Het bovengedreven vet op de melk. Dit is het eindprodukt van het karnen. [N 12, 51, 52, 55, 58 en 61; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 1u, 114; L 20, 26b; L 22, 8; L 27, 67 en 69; S 4 en 17; A 4, 26a en 26b; A 7, 19, 21, 22 en 23; A 9, 15b; A 16, 8a; A 28, 7; N 5A (I]
I-11
|
20637 |
boterham |
boterham:
Syst. Frings
boͅtərham (L282p Achel),
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
botterham (L282p Achel),
kaasenboterham (L282p Achel),
snede:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
sneei (L282p Achel)
|
boterham [ZND 32 (1939)] || Een boterham (stuk, botteram?) [N 16 (1962)] || Zijn er andere namen van een boterham, die als platter beschouwd worden? [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
20713 |
boterham (kinderwoord) |
bam:
Syst. Frings
bam (L282p Achel),
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
bam (L282p Achel),
bammetje:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
bammeke (L282p Achel),
siksam:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
siksam (L282p Achel)
|
Kinderwoord voor boterham (bam, boo?) [N 16 (1962)] || Zijn er kinderwoorden voor boterham? [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
20716 |
boterham met kaas |
kaasboterham:
Syst. Frings
kɛs˂boͅtərham (L282p Achel)
|
Boterham met kaas (keesbam, keistaat, sjmouer?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34248 |
boterkuip |
boterteil:
bōtǝrtɛi̯l (L282p Achel)
|
Houten kuipje waarin de boeren de boter wassen. [JG 1c, 2c]
I-11
|
19551 |
boterlepel |
boterspaan:
bōtərspoͅən (L282p Achel)
|
lepel, houten ~; inventarisatie benamingen (boterspaan); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19517 |
botervlootje |
botervloot:
bōtərvlōt (L282p Achel)
|
botervlootje [N 20 (zj)]
III-2-1
|
32948 |
botteriken |
botteriken:
bǫ.tǝrekǝ (L282p Achel)
|
De ladderachtige constructies die vóór en achter op de hooikar worden geplaatst om de laadcapaciteit te vergroten. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s b en c. De term ladders ("ledders" en "leren") wordt zowel voor de botteriken als voor de zijladders gebruikt; zie het lemma ''zijladders van de oude kar''. Het lemma bevat alleen meervouden.' [N 17, 70; JG 1a, 1b, 2a; add. uit N 17, 40 en A 41, 24; monogr.]
I-3
|
33644 |
bouwland |
akker:
ę.kǝr (L282p Achel),
akkerland:
akkerland (L282p Achel),
land:
lānt (L282p Achel),
veld:
fɛ̄.lt (L282p Achel),
vę.lt (L282p Achel)
|
Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.]
I-8
|