18309 |
broeksriem |
boksenband:
boͅksəband (L282p Achel),
boksenriem:
boͅksərim (L282p Achel)
|
band of riem waarmee de broek in de taille wordt opgehouden [boekreem, boekband, boksemband] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18551 |
broekzak achter |
konttas:
koͅntēͅs (L282p Achel)
|
zak aan de achterkant van de broek [konttes, votteske] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18549 |
broekzak opzij |
boksentas:
boͅksətēͅs (L282p Achel)
|
broekzak opzij [broeksebuil, boksetes, boksenbool, venget] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33900 |
brokkelhoef |
sprokvoeten:
sprǫkvyt (L282p Achel)
|
Een hoef met wanden die zeer bros zijn en gemakkelijk afbrokkelen. In de hoornwand zijn kloven. Als het paard moet beslagen worden, is het moeilijk de ijzers goed vast te nagelen. [N 8, 90u]
I-9
|
34342 |
bronstig |
briezig:
brisex (L282p Achel),
brizex (L282p Achel)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk varken. [N 19, 12; N C, 4d; A 43, 20a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 52, add.; N 76, add.; monogr.]
I-12
|
34141 |
bronstig op andere koeien springen |
lopig zijn:
lyǝpex sin (L282p Achel)
|
[N 3A, 9b]
I-11
|
33864 |
bronstig, van merries |
hits:
hets (L282p Achel),
paardig:
pē̜rdex (L282p Achel)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van merries. Een hengstige merrie reageert op de aanwezigheid van de hengst met het optillen van de staart. Ze neemt herhaaldelijk een urirende houding aan, waarbij kleine hoeveelheden urine worden geloosd, terwijl de clitorisch ritmisch naar buiten wordt geperst. Bij de afwezigheid van de hengst zijn deze symptomen minder duidelijk of soms geheel afwezig. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 8, 42a en 44; N 8A, 2; monogr.]
I-9
|
20769 |
brood |
brood:
brôêt (L282p Achel)
|
brood [RND]
III-2-3
|
20710 |
broodje |
mastel:
Syst. Frings Mnl.
mastɛl (L282p Achel),
pistolet:
Syst. Frings Mnl.
pestəlēi̯ (L282p Achel)
|
Welke dialectbenamingen kent U voor kleine wittebroodjes? (pistolee, kadetjes, kerneeke, frans broodje, spaans broodje, krombroodje, koekestel, bestel, krol, knubbeltje [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19531 |
broodmes |
broodmes:
bruətmeͅs (L282p Achel)
|
mes waarmee brood wordt gesneden [N 20 (zj)]
III-2-1
|