33099 |
bussel geharkte aren |
krombussel:
krombø̜.sǝl (L282p Achel)
|
De bussel aren die door het naharken of nascharren wordt bijeengebracht. Doorgaans wordt deze bussel gebonden met een band, maar in het noordelijke Truierlands wordt opgemerkt dat een dergelijke bussel los op de kar of in de stuik werd bijgestoken. Vergelijk ook de lemma''s ''bussel kort stro'' (6.1.29) en ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4). [N 15, 38d; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
32933 |
bussel hooi |
bussel:
bøsǝl (L282p Achel)
|
Samengebonden hoeveelheid hooi, klaar om opgeladen te worden. Het woordtype pak duidt wel op mechanische persing. De grondbetekenis van weeg is "samengedrukte massa"; de meest bekende betekenisontwikkeling is die van "witbrood". Voor de fonetische documentatie van het woorddeel øhooiŋ zie het lemma ''hooi''.' [N 14, 115c; monogr.]
I-3
|
33131 |
bussel kort stro |
bussel:
bøsǝl (L282p Achel),
krombussel:
krǫmbøsǝl (L282p Achel),
krǫmbø̜.sǝl (L282p Achel)
|
Wanneer men het stro bijeengebonden heeft, ligt het graan op de dorsvloer, nog vermengd met eindjes kort stro, lege aren en kaf. Men harkt dan eerst de korte eindjes stro bijeen, en stopt deze in een bussel. Hier staan de benamingen voor deze bussel stro met harksel erin bijeen. [N 14, 29 en 33; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 48, 34.3b; Lu 2, 34.3b; monogr.; add. uit N 14, 25 en 28]
I-4
|
33129 |
bussel uitgedorst stro |
schoof:
sxu`ǫf (L282p Achel)
|
Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat]
I-4
|
18586 |
bustehouder |
soutien (fr.):
sutje͂ͅ (L282p Achel)
|
bustehouder, steunlijfje voor de boezem [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18588 |
bustehouder: spotnamen |
haam:
Scherts. Mnl. hame, haem, ohd. hamo, nhd. Hamen; oorspr. bet.: omhulsel. Vgl. lichaam: lett. omhulsel van het (lic) vlees.
haam (L282p Achel)
|
bustehouder
III-1-3
|
20223 |
buurman |
gebuur:
gebuur (L282p Achel),
het is van miennen oewem, van mijn moewder, van de gebuur (L282p Achel)
|
buurman [ZND 44 (1946)] || Het is van mn oom, van mn moeder, van buurman [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|
24063 |
buurmeisjes van een gestorven kind |
maagdjes van de kindsheid:
mègtjes van de kindsheid (L282p Achel)
|
De buurmeisjes van een gestorven kind [Lievevrouwemeisjes]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23398 |
calvarieberg op het kerkhof |
calvarieberg:
calvarieberg (L282p Achel)
|
De beeldengroep op het kerkhof, bestaande uit Jezus aan het kruis en aan weerskanten daarvan Maria en Johannes [Calvariegroep, kruisgroep, Calvarieberg?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23581 |
canon |
canon (lat.):
canon (L282p Achel)
|
Het op het sanctus volgende hoofdgedeelte van de mis, de canon = eucharistisch gebed. [N 96B (1989)]
III-3-3
|