24313 |
engerling, larve van de meikever |
spekmade:
speͅkmōͅi̯ (L282p Achel)
|
engerling, meikeverlarve [ZND 34 (1940)]
III-4-2
|
20333 |
enig kind |
enig kind:
innig kind (L282p Achel)
|
een enig kind; een kind dat geen broers of zusters heeft [koekoek, koekoeks-jong] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
33605 |
enten |
griffelen:
griffelen (L282p Achel),
gruffelen:
grøfələn (L282p Achel)
|
[RND 08] [ZND 34 (1940)]
I-7
|
34047 |
enter |
jaarling:
jē̜rleŋ (L282p Achel)
|
Rund dat één jaar oud is. [N C, 9d; monogr.; add. uit N 3A, 15 en 20]
I-11
|
28827 |
entre-deux |
spie:
spi-j (L282p Achel)
|
Kanten tussenzetsel in een gordijn, een schort, een kleed enz. [N 62, 81b; N 62, 81a; L 35, 5]
II-7
|
21204 |
envelop |
envelop (<fr.):
`n evelop (L282p Achel),
`nen envelop (L282p Achel)
|
een omslag (van een brief) [ZND 39 (1942)]
III-3-1
|
17985 |
epidemie |
aanstekelijke ziekte:
onstèkelike ziekte (L282p Achel),
besmettelijke ziekte:
besmettelijke ziekte (L282p Achel),
plaag:
plaag (L282p Achel),
ziekte die voortgaat:
die git vort (L282p Achel),
die ziekte is besmettelijk komt volgens de informant in de volksmond niet voor.
die ziekte got vort (L282p Achel)
|
die ziekte is besmettelijk [ZND 32 (1939)] || Epidemie: een besmettelijke ziekte die zich zeer snel uitbreidt (epidemie, besmettelijke ziekte). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
23608 |
epistel |
epistel (<lat.):
epistel (L282p Achel)
|
De eerste lezing, het epistel [t/dn epistel, epiestel?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33610 |
erf |
erf:
ɛrəf (L282p Achel),
plaats:
plats (L282p Achel)
|
I-7
|
18837 |
ernstig |
serieus:
’t is serieus (L282p Achel)
|
het is ernstig bedoeld; het is menens [ZND 38 (1942)]
III-1-4
|