e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Achel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
heup heup: h"p (Achel), høp (Achel) heup [N 10b (1961)] III-1-1
heupjicht flerecijn: fleresien (Achel), sciatique (fr.): ceatique (Achel) Ischias: ontsteking van de heupzenuw, heupjicht (ischias, geschot, steek(te), pleurijs, flerecijn). [N 107 (2001)] III-1-2
hielstuk van een schoen vers: vēͅrs (Achel) hielstuk [konterfort[ [N 24 (1964)] III-1-3
hiernamaals hiernamaals: hiernamaals (Achel) Het hiernamaals, het namaals, het leven na dit leven. [N 96D (1989)] III-3-3
hijgen steunen: stø̄nǝn (Achel) [JG 1a, 1b] I-11
hijgen naar adem, reutelen de doodsreutels hebben: hij het den doodsreutels inne kèl (Achel), hijgen: hij hiejgt (Achel), naar zijn asem hijgen: hij hiegt nao zienen aosen (Achel), reutelen: hij reutelt (Achel), snikken: hij snikt (Achel) Hoe zegt men van een stervende, die naar adem hijgt of reutelt? [ZND 41 (1943)] III-2-2
hik hik: hek (Achel, ... ) hik [hibbik, hikkepik, hippik] [N 10 (1961)] III-1-2
hinkelen hinken: /  hinken (Achel) / [SND (2006)] III-3-2
hinniken himmeren: hemǝrǝn (Achel), hinniken: henǝkǝn (Achel) Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57] I-9
hobbelpaard hobbelpaard: /  hobbelpeird (Achel) / [SND (2006)] III-3-2