e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Achel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kreukel kreukel: kreukel (Achel), plooi: ploei (Achel) Kreukel. Ongewenste, valse vouw of plooi in een kledingstuk [kreukel, fronsel, valse plooi, kneuker, freutel] [N 114 (2002)] III-1-3
kreukelen fronsen: Fr. froncer (=rimpelen, plooien), dat zelf weer uit frank. hrunkjan stamt. Vergelijk mnl. runke, oudnoors hrukka (=rimpel).  fronsen (Achel), stremmen: het klieëd stremt (Achel), verfrommelen: verfrommeld (Achel) fronsels maken aan een kledingstuk of stof || Hoe noemt men het wanneer een kleed dat niet past, zich in plooien zet ? [ZND 32 (1939)] III-1-3
kribbebijter kribbijter: krebī.tǝr (Achel) Nerveus paard dat met de snijtanden in de kribbe of op een ander hard voorwerp bijt, de lucht hoorbaar naar binnen zuigt en kreunt. Dit leidt dikwijls tot indigestie. Een kribbebijter is te herkennen aan de sterke afslijting van de wrijfvlakken, vooral aan de voorrand der snijtanden. Een kribbebijter zuigt wel lucht op; het woord is echter geen synoniem van windzuiger (4.4.5). [JG 1a, 1b; A 48A, 41b; N 8, 62o en 84f; add. uit N 52] I-9
krielkip krielenhennetje: krilǝhenǝkǝ (Achel) Een krielkip is een soort kleine kip. [N 19, 42; monogr.] I-12
krijgertje spelen poesje jagen: poeske jagen (Achel), vangen: vangen (Achel) Ze spelen krijgertje, ... katje enz.: het kinderspel waarbij een kind de andere naloopt en ze tracht te raken. [ZND 36 (1941)] III-3-2
krijt krijt: e stuk wit kriejt (Achel), é stuk wit krijt (Achel) Een stuk wit krijt. [ZND 37 (1941)] III-3-1
krioelen wemelen: wemelen (Achel, ... ) Krioelen: zich in alle richtingen dooreen bewegen (krioelen, kriemelen, wriemelen, friemelen, wemelen) [N 108 (2001)] III-1-2
kroep kroep: kroep (Achel, ... ) Kroep: ontsteking van het strottehoofd en de luchtpijp die door afzettingen op het slijmvlies gevaar van verstikking met zich meebrengt (kroep, krop, pip). [N 107 (2001)] III-1-2
kroeshaar kroeshaar: krushøər (Achel), kroezelhaar: kruwzəlhoͅər (Achel) kroeshaar [N 10 (1961)] III-1-1
krommen, ombuigen krom maken: kromp maken (Achel), plooien: ploejen (Achel) Krommen: een kromme gebogen vorm doen aannemen (krommen, buigen, draaien, krom maken) [N 108 (2001)] || Ombuigen: een andere richting geven (ombuigen, (om)plooien) [N 108 (2001)] III-1-2