20166 |
zindelijk |
zuiver:
zeejver (L282p Achel)
|
zindelijk; de aandrang der natuurlijke behoeften beheersend, zindelijk gezegd van kinderen [N 115 (2003)]
III-2-2
|
23502 |
zingende mis |
gezongen mis:
gezongen mis (L282p Achel)
|
Een mis waarin de gelovigen geestelijke liederen zingen [zingende mis, zingmès?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
19680 |
zitbank |
bank:
baŋk (L282p Achel)
|
op het eind van de bank [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|
18198 |
zitvlak van een broek |
boksenzolder:
boͅksəzoͅldər (L282p Achel)
|
zitvlak, kruis, bodem van de broek [boksebaom, zolder, zuur schrej, kont, wan] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21572 |
zo arm als ... |
zo arm als job:
hij is zoe erm as job (L282p Achel),
zo arm als wat:
hie is zoe erm as wuit (L282p Achel)
|
Hij is zo arm als... (uitdrukkingen). [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
19240 |
zo eenvoudig als ... |
zo simpel als het groot is:
zoe simpel as t groet is (L282p Achel)
|
Zo eenvoudig als - (zeg in het dialect en vul aan; geef de verschillende uitdrukkingen die hiervoor bestaan) [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
33721 |
zoden afsteken |
afvlaggen:
āflagǝn (L282p Achel),
kappen:
kapǝn (L282p Achel),
vlaggen:
vlagǝ (L282p Achel)
|
Een object russen, vlaggen, zoden enzovoorts is niet gedocumenteerd. [N 14, 78; N 27, 39g; N 18, add.; JG 1b]
I-8
|
20283 |
zogen, voeden (overg.) |
de borst geven:
de borst gèven (L282p Achel)
|
borstvoeding geven: Een kind aan de borst voeden (minnen, de mem geven, houden). [N 115 (2003)]
III-2-2
|
33426 |
zolder boven de dorsvloer |
overden:
ō.vǝr[den] (L282p Achel),
overschelf(t):
ō.vǝr[schelf(t)] (L282p Achel),
schelf(t):
[schelf(t)] (L282p Achel
[(*)]
)
|
De zolderruimte boven de dorsvloer, bestemd voor het bergen van graan als er in de tasruimte naast de dorsvloer geen plaats meer was, ook voor stro en hooi (echter niet algemeen). Zie voor het type overschelf(t) Goossens 1959, m.n. 56, 57 en 59. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (den) het lemma "dorsvloer" (3.2.1) en voor (schelf(t)) het lemma "koestalzolder" (3.4.1). Zie ook afbeelding 14.b bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68a; N 5, 84; JG 1a, 1b, 2a en 2c; A 16, 5b; L 47, 8b; L 48, 11; Lu 2, 11; S 50; monogr.; add. uit: N 4A, 12g en 13d; A 7, 32]
I-6
|
33442 |
zoldergat, opening in de koestalzolder |
hooikot:
[hooi]kōt (L282p Achel),
voerkot:
vūrkōt (L282p Achel),
voerluik:
vūrlø̜i̯k (L282p Achel)
|
In de koestalzolder is meestal een opening waardoor het hooi naar beneden geworpen wordt om het aan de dieren te voeren. Waar de koestalzolder in open verbinding staat met de schuur is er meestal geen opening in de zoldering. Een aantal opgaven betreffen een luik of een scharnierende deur waarmee de opening afgesloten kan worden. De benamingen kunnen ook gebezigd worden voor een opening in de gevel of in het dak waardoor het hooi op de zolder wordt gebracht. Zie ook het lemma "hooivenster" (3.4.5). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) (hooi) het lemma "hooi" in aflevering I.3. Zie ook afbeelding 16.c bij het lemma "hooizolder, koestalzolder, schuur" (3.4.1). [N 5A, 56b; N 5, 97 en 97a; L 42, 24 passim; monogr.; add. uit N 5A, 57c]
I-6
|