18328 |
zondagse schort |
scholk:
sXoͅlk (L282p Achel)
|
schort, blauw-wit linnen zondagse schort [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33884 |
zondagsziekte |
zondag(s)ziekte:
sonǝx˲ziktǝ (L282p Achel)
|
Een ernstige stofwisselingsstoornis in de spieren van de achterhand van het paard, meestal na een zware werkperiode. De aanleiding tot de ziekte -ook maandagziekte genoemd - is overmatige en dikwijls eenzijdige voeding gedurende een periode van stalrust tijdens het weekeinde, bestaande uit suiker- en zetmeelhoudende stoffen. Gaat het dier weer aan het werk, dan verbrandt de suiker en het melkzuur dat hierbij vrij komt beschadigt de spieren. Na het inspannen vertoont het paard loomheid, een korte stap en laat het hoofd hangen. Specifiek is tevens een onzekere en wijde gang van de achterhand, gepaard met overdadig zweten. Laat men het paard niet meteen rusten, dan zakt het door in het achterstel en laat zich vallen. [A 48A, 1; N 8, 90r; monogr.]
I-9
|
23339 |
zonde |
zonde:
zonde (L282p Achel)
|
Een zonde [zund, zung]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
32762 |
zonder voor spitten |
de grond draaien:
dǝ grǫ.nt˱ drɛ̄i̯ǝn (L282p Achel),
omgooien:
ømgūi̯ǝ (L282p Achel)
|
Manier van spitten waarbij men - anders dan bij het spitten in voren - min of meer in de breedte werkt en iedere spade grond voor zich uit (voor de hand) omlegt. [N 11, 65c; N 11A, 148b; div.]
I-1
|
18342 |
zool van een schoen |
zool:
zoəl (L282p Achel)
|
zool van een schoen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
28991 |
zoom |
zoom:
zuwǝm (L282p Achel)
|
De omgeslagen en vastgenaaide rand aan een stuk weefsel of een kledingstuk. Volgens Het Beste Naaiboek (pag. 290) zijn er drie soorten zomen: de omgeslagen zoom, de valse zoom en de apart aangezette zoom. Zie afb. 38. [N 62, 14a; L 8, 126; Gi 1.IV, 15; MW; S 46; monogr.]
II-7
|
34620 |
zoom in de huif |
schuif:
sxyf (L282p Achel)
|
Open zoom in de huif, waardoor een koord loopt waarmee men de huif kan vastsjorren. [N 17, 75]
I-13
|
19222 |
zuchten |
zuchten:
zöxtə (L282p Achel),
zøxtən (L282p Achel)
|
zuchten [snokke] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
20286 |
zuigfles |
tutterfles:
tuuterfles (L282p Achel)
|
zuigfles; een fles met speen om zuigelingen met melk te voeden [teuter, lots, tutter, teuterfles] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
34181 |
zuiveren |
rijzen:
rijzen (L282p Achel)
|
Afscheiding blijven geven na het kalven, gezegd van de koe. [N 3A, 58]
I-11
|