28505 |
zwermen |
zwermen:
zwɛrǝmǝ (L282p Achel)
|
Het verlaten van korf of kast van een deel van het bijenvolk onder aanvoering van een koningin. Zij gaat een nieuw volk vormen. Een dag of acht, negen, voordat de nieuwe moer of koningin uit de koninginnecel komt, verdwijnt de oude moer met een deel van het volk. De moer wordt door de werkbijen wat meer voor het vliegen geschikt gemaakt door haar enorme legtempo wat te temperen. Dit doen ze door het eiwitrijke voedsel, dat de moer anders krijgt, wat te minderen. Het zware achterlijf slinkt dan in en de moer krijgt krachten om de vleugels te kunnen uitslaan of anders gezegd om te kunnen zwermen. [N 63, 29a; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 99; monogr.]
II-6
|
26002 |
zwijmelen |
schravelen:
sxrāvǝlǝ (L282p Achel)
|
Onvast, langzaam en met moeite gaan, zonder richting te houden. [N 8, 73 en 83]
I-9
|
34613 |
zwik van de wagen |
zwik:
zwek (L282p Achel)
|
De dwarsbalk die de vorkhouten onder de bak van de langwagen met elkaar verbindt. [N 17, 42 + 44d; N G, 70f; JG 1b; monogr]
I-13
|
21113 |
zwoord |
zwaard:
zwōͅrs (L282p Achel),
Syst. Frings
zwoͅərs (L282p Achel)
|
De zwoord, van het spek (zwaart, zwaort?) [N 16 (1962)] || zwoerd [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
21456 |
één frank |
frank:
den toegangspriejs is iene frang (L282p Achel),
ne frank (L282p Achel)
|
1 franc, een ~ (wit metaal) [N 21 (1963)] || De toegangsprijs is een frank. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|