| 18035 |
diarree |
platte, de -:
om de platte (L282p Achel),
schijt:
sxit (L282p Achel),
schijterij:
schiejterij (L282p Achel),
veel lopen:
veul loeëpen (L282p Achel)
|
Buikloop. Te dunne ontlasting, meestal veroorzaakt door een min of meer ernstige ontsteking van de darmen. Zie ook het lemma ''diarree'' in wbd I.3, blz. 472-474. [N 3A, 91, 99; A 48A, 52; monogr.] || Diarree, buikloop (prutsj, loperij, aan de schiet, dunne, weke). [N 107 (2001)]
I-11, III-1-2
|
| 21310 |
dief |
dief:
diēf (L282p Achel),
schelm:
schêlm (L282p Achel)
|
dief [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
| 32690 |
diep |
diep:
di.p (L282p Achel)
|
In dit lemma worden de plaatselijke varianten gegeven van het woord diep, voorzover dat - evenals de termen voor het tegengestelde begrip (zie het lemma ondiep) - gebruikt wordt of kan worden in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Voor het begrip "diep ploegen (vóór het zaaien)" kent men in bepaalde streken een speciale term waarin het woord diep niet voorkomt. Daarvoor zie men het volgende lemma [JG 1a + 1b; N 11, 39 + 42b + 46; N 11A, 107a + 108a; L 23, 8a; A 20, 1b; A 27, 24b; monogr.]
I-1
|
| 19087 |
diepzinnig |
doorziend zijn:
hie is deurziend (L282p Achel),
ingekeerd:
ingekierd (L282p Achel)
|
Hij is diepzinnig. [ZND 33 (1940)]
III-1-4
|
| 24300 |
dier, beest |
beest:
ook in ZND 23, 009
biest (L282p Achel)
|
dier [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
| 17676 |
dij |
bil:
bil (L282p Achel)
|
Hoe heet het been boven de knie ? [ZND 23 (1937)]
III-1-1
|
| 21155 |
dijk |
dijk:
diǝk (L282p Achel),
opgehoopte aarde
dieek (L282p Achel)
|
dijk [ZND 33 (1940)] || Opgehoopte aarde. [N 27, 24; L 33, 34]
I-8, III-3-1
|
| 20714 |
dikke boterham |
knoef:
Syst. Frings
knuf (L282p Achel)
|
Een dikke boterham (sjmouer, sjmouel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
| 33903 |
dikke hakken |
dikke hakken:
dekǝ hakǝn (L282p Achel)
|
Verdikking aan de achterkant van het spronggewricht tengevolge van vochtophoping, die kan ontstaan door trappen, stoten of slaan tegen harde voorwerpen. Het is duidelijk merkbaar als men het achterbeen van opzij bekijkt. Zie afbeelding 17 en 18. [N 8, 90d, 90e, 90f, 90h en 90j; monogr.]
I-9
|
| 17611 |
dikke neus |
dikke snuit:
snoewt = grove uitdr.; ook neus.
dikke snoewt (L282p Achel)
|
neus, Een dikke ~ (domper, kolf, tromp, domphoren, foepneus, kokkel). [N 106 (2001)]
III-1-1
|