e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Achel

Overzicht

Gevonden: 4185
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
diarree platte, de -: om de platte (Achel), schijt: sxit (Achel), schijterij: schiejterij (Achel), veel lopen: veul loeëpen (Achel) Buikloop. Te dunne ontlasting, meestal veroorzaakt door een min of meer ernstige ontsteking van de darmen. Zie ook het lemma ''diarree'' in wbd I.3, blz. 472-474. [N 3A, 91, 99; A 48A, 52; monogr.] || Diarree, buikloop (prutsj, loperij, aan de schiet, dunne, weke). [N 107 (2001)] I-11, III-1-2
dief dief: diēf (Achel), schelm: schêlm (Achel) dief [ZND 23 (1937)] III-3-1
diep diep: di.p (Achel) In dit lemma worden de plaatselijke varianten gegeven van het woord diep, voorzover dat - evenals de termen voor het tegengestelde begrip (zie het lemma ondiep) - gebruikt wordt of kan worden in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Voor het begrip "diep ploegen (vóór het zaaien)" kent men in bepaalde streken een speciale term waarin het woord diep niet voorkomt. Daarvoor zie men het volgende lemma [JG 1a + 1b; N 11, 39 + 42b + 46; N 11A, 107a + 108a; L 23, 8a; A 20, 1b; A 27, 24b; monogr.] I-1
diepzinnig doorziend zijn: hie is deurziend (Achel), ingekeerd: ingekierd (Achel) Hij is diepzinnig. [ZND 33 (1940)] III-1-4
dier, beest beest: ook in ZND 23, 009  biest (Achel) dier [ZND 01 (1922)] III-4-2
dij bil: bil (Achel) Hoe heet het been boven de knie ? [ZND 23 (1937)] III-1-1
dijk dijk: diǝk (Achel), opgehoopte aarde  dieek (Achel) dijk [ZND 33 (1940)] || Opgehoopte aarde. [N 27, 24; L 33, 34] I-8, III-3-1
dikke boterham knoef: Syst. Frings  knuf (Achel) Een dikke boterham (sjmouer, sjmouel?) [N 16 (1962)] III-2-3
dikke hakken dikke hakken: dekǝ hakǝn (Achel) Verdikking aan de achterkant van het spronggewricht tengevolge van vochtophoping, die kan ontstaan door trappen, stoten of slaan tegen harde voorwerpen. Het is duidelijk merkbaar als men het achterbeen van opzij bekijkt. Zie afbeelding 17 en 18. [N 8, 90d, 90e, 90f, 90h en 90j; monogr.] I-9
dikke neus dikke snuit: snoewt = grove uitdr.; ook neus.  dikke snoewt (Achel) neus, Een dikke ~ (domper, kolf, tromp, domphoren, foepneus, kokkel). [N 106 (2001)] III-1-1