e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Achel

Overzicht

Gevonden: 4185
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dobbelen teerling gooien: teerling gjoejen (Achel) het kansspel waarbij m et dobbelstenen geworpen wordt om daarvan winst of verlies te laten afhangen [dobbelen, teerlingen, bollen, smakken, possediezen, tritsen] [N 112 (2006)] III-3-2
dobbelsteen teerling: tjèrling (Achel) Een dobbelsteen of teerling. [ZND 23 (1937)] III-3-2
dobber dobber: dobber (Achel) de kurken drijver(s) aan het snoer van een hengel [dobber, dop, kurk, upper] [N 112 (2006)] III-3-2
dode lijk: liejk (Achel), liek (Achel) het dode lichaam van een mens [lijk, dode, kadaver] [N 115 (2003)] || het lijk [de liech] [N 96D (1989)] III-2-2
dodenwake biddens: biddes (Achel) de dodewake [doeëdewach] [N 96D (1989)] III-2-2
doedelzak doedelzak: doedelzak (Achel) het blaasinstrument dat bestaat uit een leren zak waarin de speler lucht blaast die hij dan door druk met de arm in een soort schalmei met toongaten blaast; andere schalmeien aan de zak blijven dezelfde toon geven [doedelzak, doerelzak, moemelzak] [N 112 (2006)] III-3-2
doek doek: doek (Achel) doek [ZND 23 (1937)] III-1-3
doek -> [wld iii 2.2] witte doek: ne witten doek (Achel) een witte doek [ZND 23 (1937)] III-1-3
doelloos friemelen friemelen: friemelen (Achel) Doelloos met de handen spelen (haffelen, friemelen, krawietelen) [N 108 (2001)] III-1-2
doelman keeper (eng.): Sub patat (III): Zoen petat kos de kieper nè/nie haauwen!  kieper (Achel) [Keeper: doelverdediger]. III-3-2