22473 |
dobbelen |
teerling gooien:
teerling gjoejen (L282p Achel)
|
het kansspel waarbij m et dobbelstenen geworpen wordt om daarvan winst of verlies te laten afhangen [dobbelen, teerlingen, bollen, smakken, possediezen, tritsen] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
22382 |
dobbelsteen |
teerling:
tjèrling (L282p Achel)
|
Een dobbelsteen of teerling. [ZND 23 (1937)]
III-3-2
|
22415 |
dobber |
dobber:
dobber (L282p Achel)
|
de kurken drijver(s) aan het snoer van een hengel [dobber, dop, kurk, upper] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
20419 |
dode |
lijk:
liejk (L282p Achel),
liek (L282p Achel)
|
het dode lichaam van een mens [lijk, dode, kadaver] [N 115 (2003)] || het lijk [de liech] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
20441 |
dodenwake |
biddens:
biddes (L282p Achel)
|
de dodewake [doeëdewach] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
22674 |
doedelzak |
doedelzak:
doedelzak (L282p Achel)
|
het blaasinstrument dat bestaat uit een leren zak waarin de speler lucht blaast die hij dan door druk met de arm in een soort schalmei met toongaten blaast; andere schalmeien aan de zak blijven dezelfde toon geven [doedelzak, doerelzak, moemelzak] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
18252 |
doek |
doek:
doek (L282p Achel)
|
doek [ZND 23 (1937)]
III-1-3
|
18288 |
doek -> [wld iii 2.2] |
witte doek:
ne witten doek (L282p Achel)
|
een witte doek [ZND 23 (1937)]
III-1-3
|
17925 |
doelloos friemelen |
friemelen:
friemelen (L282p Achel)
|
Doelloos met de handen spelen (haffelen, friemelen, krawietelen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
22876 |
doelman |
keeper (eng.):
Sub patat (III): Zoen petat kos de kieper nè/nie haauwen!
kieper (L282p Achel)
|
[Keeper: doelverdediger].
III-3-2
|