e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Achel

Overzicht

Gevonden: 4185
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
doodskleed doodshemd: [sic]  døͅsthem (Achel, ... ) bekleding van de overledene, wanneer hij in de doodkist wordt gelegd (thans inventarisatie; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || bekleding van de overledene, wanneer hij in de doodkist wordt gelegd (vroeger inventarisatie; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] III-2-2
doodsklok doodsklok: doodsklok (Achel) De klok die geluid wordt na het overlijden en/of bij de begrafenis van iemand [dôdsklok, dódsklok, dödsklok, doeëdsklok?]. [N 96A (1989)] III-3-3
doodzonde doodzonde: doeëdzonde (Achel) Doodzonde, dodelijke zonde [doeëdzund]. [N 96D (1989)] III-3-3
doof doof: hij is zoe doeef as ne pot (Achel) hij is zo doof als... (vertaal en vul aan) [ZND 23 (1937)] III-1-1
doofpot amerpot: ōͅmərpoͅt (Achel), doofpot: duəfpoͅt (Achel) doofpot [N 05A (1964)] || pot, gegoten, van ijzer, waarin men het houtskool koud laat worden (aomerepot, kriekepot, smoorpot) [N 20 (zj)] III-2-1
doofstom doofstom: doefstom (Achel) Hij is doofstom [ZND 33 (1940)] III-1-1
dooien dooien: doejen (Achel, ... ), t slaakt]: dooien.  duəijən (Achel) dooien [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || dooien [t weer gaat af [N 22 (1963)] III-4-4
dooier doren: dō.rǝ (Achel), dōrǝ (Achel), eierdooier: eierdooier (Achel) Het geel van het ei. [RND 123; L 1a-m; L 3, 8; L A2, 383; JG 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12
doop doop: doeëp (Achel) Een doop. [N 96D (1989)] III-3-3
doopbewijs doopakte: doeëpakt (Achel) Het doopbriefje, het bewijs dat men gedoopt is [doofsjien]. [N 96D (1989)] III-3-3