33558 |
okkernoot |
noot:
neut (L191p Afferden),
noot (L191p Afferden)
|
noot (vrucht) [SGV (1914)] || noten (mv.) [SGV (1914)]
I-7
|
20547 |
olie |
olie:
ollie (L191p Afferden)
|
olie [SGV (1914)]
III-2-3
|
30614 |
olieverf |
olieverf:
ǫli[verf] (L191p Afferden)
|
Verf waarvan het bindmiddel bestaat uit een drogende olie als lijnolie of papaverolie. Olieverf wordt bereid door verfstof met een tempermes op een wrijfsteen in de olie te wrijven of door olie en verfstof na menging te malen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [S 26; N 67, 23b; monogr.; div.]
II-9
|
17917 |
omhelzen |
omhelzen:
umhelze (L191p Afferden)
|
omhelzen [SGV (1914)]
III-1-2
|
33792 |
omhulsel van het teellid |
koker:
kǭkǝr (L191p Afferden)
|
Schede van de roede. [JG, 1b; N 8, 36 en 37b]
I-9
|
25149 |
onbewolkt |
klaar als de dag:
kloar as den dag (L191p Afferden)
|
als [klaar ~ de dag] [SGV (1914)]
III-4-4
|
33947 |
onderhaam |
onderhaam:
ǫndǝrhām (L191p Afferden)
|
Twee met elkaar verbonden kussens die het paard onder het haam draagt, als dat te groot is. [N 13, 11; monogr.]
I-10
|
21351 |
onderhands |
onderhands:
ŏŏnderhandsch (L191p Afferden)
|
onderhandsch [SGV (1914)]
III-3-1
|
18257 |
onderhemd |
hemd:
hèmd (L191p Afferden),
rein hemd (L191p Afferden),
⁄n schon hemd (L191p Afferden)
|
hemd [SGV (1914)] || schoon [o] [een ~ hemd] [SGV (1914)]
III-1-3
|
19395 |
onderkussen, peluw |
pulf:
pølf (L191p Afferden)
|
peluw [SGV (1914)]
III-2-1
|