24221 |
ortolaan |
gele schrijver:
gele schriever (L191p Afferden)
|
ortolaan (16,5 alleen geel keeltje en oogrand; alleen s zomers; op droge gronden bij roggevelden; zeldzaam op trek; roep [tieuu] en [tk]; zang lijkt op geelgors [015], alleen wiebelt elke toon [tiu-tiu-tiu...tio] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
34053 |
os |
os:
ø̜s (L191p Afferden),
%%de volgende opgaven zijn meervoud%%
ǫsǝn (L191p Afferden)
|
Gesneden mannelijk rund [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.]
I-11
|
24460 |
otter |
visotter:
visotter (L191p Afferden)
|
otter [DC 07 (1939)]
III-4-2
|
20318 |
oud, bejaard |
bejaard:
bejoard (L191p Afferden)
|
bejaard [SGV (1914)]
III-2-2
|
20320 |
oude man |
oude kerel:
ènen alde kel (L191p Afferden),
oude mens:
ènen alde meensch (L191p Afferden)
|
oude [een ~ man] [SGV (1914)]
III-3-1
|
22317 |
oudejaarsavond |
oudejaarsavond:
aldejoarsoavent (L191p Afferden)
|
Oudejaarsavond [silvesteraovent]. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
22318 |
oudejaarsdag |
oudejaarsdag:
aldejoarsdag (L191p Afferden)
|
Oudejaarsdag. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
20229 |
ouders |
ouders:
alders (L191p Afferden),
ālders (L191p Afferden)
|
ouders [SGV (1914)] || ouders; Komt dit woord in het dialect wel voor? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
18189 |
ouderwets |
ouderwets:
alderwèts (L191p Afferden)
|
ouderwets [SGV (1914)]
III-1-3
|
33899 |
overhoef |
overhoef:
ǭvǝrhūf (L191p Afferden)
|
Verdikking van het kroonbeen boven de hoef. De knobbels op de kroonrand kunnen het gevolg zijn van eigen kroonbetrappeling, verstuiking en misstappen op een oneffen boden, of door betrappeling van andere paarden, vooral bij het draaien op het veld. Als deze beenwoekering groot van omvang is, wordt het kroongewricht stijf en gaat het paard kreupel. Zie afbeelding 14. [N 8, 90m]
I-9
|