| 19079 |
raad |
raad:
road (L191p Afferden)
|
raad [SGV (1914)]
III-1-4
|
| 22726 |
raadsel(tje) |
raadsel(tje):
raodsel (L191p Afferden),
rödselke (L191p Afferden)
|
raadsel [N 07 (1961)] || raadseltje [N 07 (1961)]
III-3-2
|
| 19057 |
raar, vreemd |
raar:
raar (L191p Afferden),
ráár (L191p Afferden),
vreemd:
vrèmd (L191p Afferden)
|
01; vreemd [SGV (1914)] || raar [DC 02 (1932)]
III-1-4
|
| 28447 |
raat |
raat:
roǝt (L191p Afferden)
|
Een raat is een schijf gevormd door twee lagen met de rug tegen elkaar liggende zeszijdige cellen. Ze wordt door de bijen gemaakt voor het opkweken van de larven en voor het opbergen van honing in de winter. Het bouwsel is van was. [N 63, 13a; L 1a-m; S 3; A 25, 10; JG 1a+1b; JG 2b-5, 3; Ge 37, 53; monogr.]
II-6
|
| 19224 |
raden |
raden:
raoje (L191p Afferden),
roaje (L191p Afferden)
|
raden [N 07 (1961)] || raden (ww.) [SGV (1914)]
III-1-4, III-3-2
|
| 18167 |
rafel |
rafel:
Vgl. t rafelt uut.
rafels (L191p Afferden)
|
Hoe noemt men de losse draden, die uit een weefsel loslaten? (Nederl. rafels) [DC 31 (1959)]
III-1-3
|
| 18168 |
rafelen |
rafelen:
riffele (L191p Afferden),
riffelen:
refǝlǝ (L191p Afferden)
|
rafelen [SGV (1914)] || Uitvezelen van stof. [N 59, 188; N 62, 45a; MW; S 29; monogr.]
II-7, III-1-3
|
| 19576 |
ragebol |
spinnenjager:
spenəjēͅgər (L191p Afferden)
|
raagbol [SGV (1914)]
III-2-1
|
| 19977 |
rammelaar |
rammel:
remmel (L191p Afferden)
|
konijn, mannetje [DC 04 (1936)]
III-2-1
|
| 24626 |
rank |
rank:
rānk (L191p Afferden),
ranken (mv.):
rānke (L191p Afferden)
|
rank [SGV (1914)] || ranken (v.e. wingerd) [SGV (1914)]
III-4-3
|