id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
19079 | raad | raad: road (Afferden) | raad [SGV (1914)] III-1-4 |
22726 | raadsel(tje) | raadsel(tje): raodsel (Afferden), rödselke (Afferden) | raadsel [N 07 (1961)] || raadseltje [N 07 (1961)] III-3-2 |
19057 | raar, vreemd | raar: raar (Afferden), ráár (Afferden), vreemd: vrèmd (Afferden) | 01; vreemd [SGV (1914)] || raar [DC 02 (1932)] III-1-4 |
28447 | raat | raat: roǝt (Afferden) | Een raat is een schijf gevormd door twee lagen met de rug tegen elkaar liggende zeszijdige cellen. Ze wordt door de bijen gemaakt voor het opkweken van de larven en voor het opbergen van honing in de winter. Het bouwsel is van was. [N 63, 13a; L 1a-m; S 3; A 25, 10; JG 1a+1b; JG 2b-5, 3; Ge 37, 53; monogr.] II-6 |
19224 | raden | raden: raoje (Afferden), roaje (Afferden) | raden [N 07 (1961)] || raden (ww.) [SGV (1914)] III-1-4, III-3-2 |
18167 | rafel | rafel: Vgl. t rafelt uut. rafels (Afferden) | Hoe noemt men de losse draden, die uit een weefsel loslaten? (Nederl. rafels) [DC 31 (1959)] III-1-3 |
18168 | rafelen | rafelen: riffele (Afferden), riffelen: refǝlǝ (Afferden) | rafelen [SGV (1914)] || Uitvezelen van stof. [N 59, 188; N 62, 45a; MW; S 29; monogr.] II-7, III-1-3 |
19576 | ragebol | spinnenjager: spenəjēͅgər (Afferden) | raagbol [SGV (1914)] III-2-1 |
19977 | rammelaar | rammel: remmel (Afferden) | konijn, mannetje [DC 04 (1936)] III-2-1 |
24626 | rank | rank: rānk (Afferden), ranken (mv.): rānke (Afferden) | rank [SGV (1914)] || ranken (v.e. wingerd) [SGV (1914)] III-4-3 |