18977 |
slons (slodder?) |
slons:
slŏŏns (L191p Afferden)
|
slons [SGV (1914)]
III-1-4
|
19894 |
slot |
slot:
slǫt (L191p Afferden)
|
Toestel dat als sluiting op deuren wordt aangebracht, waarbij door middel van een sleutel een schoot of tong wordt uitgeschoven die in een gat in de stijl van het kozijn valt. [N 54, 94b; L 6, 73a; S 33; monogr.]
II-9
|
17836 |
sluimeren |
doezelen:
doezele (L191p Afferden)
|
sluimeren [drooze, knikkebolle] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20491 |
slurpen |
slurpen:
slörpe (L191p Afferden)
|
slorpen [SGV (1914)]
III-2-3
|
17741 |
smaak |
smaak:
smaak (L191p Afferden, ...
L191p Afferden)
|
smaak: het spek heeft een ranzige smaak [N 10 (1961)] || smaak: mijn smaak is bedorven door die rotte appel [N 10 (1961)]
III-1-1
|
19018 |
smachten |
smachten:
smachte (L191p Afferden)
|
smachten [SGV (1914)]
III-1-4
|
20601 |
smaken |
smaken:
smake (L191p Afferden)
|
smaken [SGV (1914)]
III-2-3
|
19358 |
smalen |
smalen:
smêle (L191p Afferden, ...
L191p Afferden)
|
smalen [SGV (1914)]
III-1-4, III-3-1
|
33973 |
smalle buikriem |
treksingel:
trękseŋǝl (L191p Afferden)
|
Riem of ketting die onder de buik van het paard doorloopt en beide strengen verbindt. Vergelijk ook lemma Brede Buikriem. [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 61]
I-10
|
33691 |
smalle weg, pad |
paadje:
pɛtjǝ (L191p Afferden)
|
Een smalle weg, een pad in het algemeen. In L 40, 25 werd gevraagd naar de dialectwoorden voor ø̄een smalle weg, een padø̄ en in N M, 5 naar die voor ø̄een pad of een veeweg door een weiø̄. Omdat er in de antwoorden op beide vragen veel overlapping zat, zijn deze in √©√©n lemma ondergerbacht. Uiteraard duiden woorden als veeweg, weiweg, koegang e.a. specifiek op een weg door een wei. [N M 5; N P, 2; S 27; L 40, 25; R I, 3; A 25, 6 add.; L 19B, 6; monogr.]
I-8
|