17963 |
spartelen |
spartelen:
spartele (L191p Afferden)
|
spartelen [SGV (1914)]
III-1-2
|
33904 |
spat |
spat:
spat (L191p Afferden)
|
Er zijn verschillende soorten spat. Een beenwoekering aan de voorknie, soms ter grootte van een vuist, noemt men voorkniespat, een harde verdikking aan de onder- of binnenzijde van het spronggewricht spat. De ziekte is ongeneeslijk en veroorzaakt veelal kreupelheid. Zie ook het lemma ''bolspat'' (7.27). Zie afbeelding 19. [A 48A, 54f; N 8, 90d, 90f, 90g en 90j]
I-9
|
18091 |
spatader |
spatader:
spatoar (L191p Afferden)
|
spatader [SGV (1914)]
III-1-2
|
24993 |
spatten |
spuiten:
spötte (L191p Afferden)
|
spatten [SGV (1914)]
III-4-4
|
17694 |
speeksel uitspuwen |
spijen:
spĕĕje (L191p Afferden),
spi-je (L191p Afferden),
spritzen (du.):
spiertse (L191p Afferden)
|
spuwen [SGV (1914)] || spuwen: speeksel uitspuwen [spiertse, spaowe, tuffe, spuige, speken] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
22384 |
speelkaart |
kaart:
eng kaah(R)t (L191p Afferden)
|
kaart [GTRP (1980-1995)]
III-3-2
|
20630 |
spek |
spek:
spek (L191p Afferden)
|
spek [garstig~] [SGV (1914)]
III-2-3
|
22841 |
spel (alg.) |
spel:
en spael (L191p Afferden),
speul (L191p Afferden)
|
spel [GTRP (1980-1995)], [SGV (1914)]
III-3-2
|
18390 |
speld |
spelde:
spɛl (L191p Afferden)
|
Puntig, van een kop voorzien metalen stiftje om iets in weefsel vast te steken of te bevestigen op of aan iets anders. [N 62, 50a; L 7, 20; L 14, 24; L B1, 73; R 14, 8a; MW; Wi 7; S 34; monogr.]
II-7
|
28970 |
spelden |
spelden:
spɛlǝ (L191p Afferden)
|
Met spelden stukken kleding of panden aan elkaar vastspelden. [N 59, 74; L 7, 20; S 34]
II-7
|