18209 |
boezeroen |
boezeroen:
baszeroel (L191p Afferden)
|
boezeroen [SGV (1914)]
III-1-3
|
32322 |
bomgat, spongat |
bongat:
bongat (L191p Afferden)
|
De opening in de zijwand van een vat, waardoor het gevuld kan worden. Zie ook het lemma ɛspongatɛ in wld II.2, pag. 44.' [N E, 48a; N 6, 4; L 7, 28; A 36, 3a; monogr.]
II-12
|
25114 |
bomijs |
ijs:
ijs (L191p Afferden)
|
ijs waaronder het water is weggelopen [DC 32 (1960)]
III-4-4
|
24124 |
bonte kraai |
bonte kraai:
boonte krei (L191p Afferden)
|
Hoe heet de bonte kraai? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
22552 |
boog |
boog:
em bohch(j) (L191p Afferden)
|
boog [GTRP (1980-1995)]
III-3-2
|
24472 |
boom (alg.) |
boom:
boeëm (L191p Afferden),
buim (mv.):
buuëm (L191p Afferden)
|
boom [SGV (1914)] || boomen (mv.) [SGV (1914)]
III-4-3
|
33511 |
boomgaard |
bongerd:
boŋərt (L191p Afferden)
|
I-7
|
24128 |
boomleeuwerik |
boomleeuwerik:
boomlewerik (L191p Afferden),
heimourik:
heimauwerik (L191p Afferden),
heimouwerik (L191p Afferden)
|
boomleeuwerik || Hoe heet de boomleeuwerik? [DC 06 (1938)] || leeuwerik: boomleeuwerik (15 alleen in droog terrein (bijv. hei niet veel op trek; zang is heel helder, klokjesachtig [lululululu] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
33280 |
boon, algemeen |
bonen:
būǝnǝ (L191p Afferden),
boon:
būǝn (L191p Afferden)
|
Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23]
I-5
|
18863 |
boos |
kwaad:
kwoad (L191p Afferden)
|
01; kwaad [SGV (1914)]
III-1-4
|