33880 |
koekje dat de veulens bij de geboorte in de mond hebben |
milt:
mēlt (L191p Afferden)
|
Klein, gelig en sponzig klontje, dat met de ademhaling verband houdt. Het ligt op de tong van de pas geboren veulentjes. Meestal valt het bij de geboorte op de grond tussen het stro, droogt onmiddellijk op en is dan vrijwel onvindbaar. [N 8, 55 en 56]
I-9
|
33349 |
koestal |
koestal:
ku[stal] (L191p Afferden)
|
De stal bestemd voor het rundvee. Soms zijn er voor ouder vee en kalveren aparte stalruimten. Meestal zijn de koestal en de kalverstal in één ruimte, die in zijn geheel "de koestal" wordt genoemd. Men kan de koestal echter ook opvatten als dat deel van de stal waar de koeien staan. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [N 5A, 33; N 5, 105g; JG 1a en 1b; A 10, 9a; L 38, 24; R (s]
I-6
|
34646 |
koets |
koets:
kuts (L191p Afferden)
|
Vierwielig rijtuig met een vierkante gesloten kast voor een klein aantal personen. De kast hangt in riemen of rust op veren. De koetsier heeft een aparte bok. De koets is een van de meest bekende rijtuigen, vandaar dat "koets" ook vaak als algemene benaming voor het vierwielig rijtuig gebruikt wordt. [N 17, 5; N 101, 1-13; N G, 51; L 28, 24; L 36, 70; L A, 288; L 1a-m; S 18; Wi 18; Gi 3,IB; monogr]
I-13
|
21140 |
koets (alg.) |
koets:
koets (L191p Afferden)
|
koets [SGV (1914)]
III-3-1
|
20864 |
koffie |
koffie:
koffie (L191p Afferden, ...
L191p Afferden)
|
koffie [SGV (1914)] || koffie, een kop ~ [SGV (1914)]
III-2-3
|
20588 |
koffiedik |
koffiedrats:
koffiedrats (L191p Afferden)
|
koffiedik [SGV (1914)]
III-2-3
|
25367 |
kogel |
kogel:
kōgǝl (L191p Afferden)
|
Het gewricht tussen pijp(been) en koot van een paard; ook bij een rund. Zie afbeelding 2.24. [N 8, 32.7, 32.15 en 32.16]
I-9
|
20787 |
koken (intr.) |
koken:
kòòken (L191p Afferden)
|
koken [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
24189 |
kokmeeuw |
pikmeeuw:
pikmeeuw (L191p Afferden)
|
kokmeeuw (38 zeer bekend; witte vogel met s zomers bruinzwarte kop; in grote troepen op en rond allerlei water; in de stad ook daarvandaan; schreeuwerige vogel; vooral in de grote broedkolonies; aan Schelde en Maas komen nog meer, meest grotere soorten [N 09 (1961)]
III-4-1
|
19615 |
kom |
kom:
kom (L191p Afferden)
|
kom [SGV (1914)]
III-2-1
|