e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Afferden

Overzicht

Gevonden: 1858
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
masker mommegezicht: mŏŏmmegezicht (Afferden) masker [SGV (1914)] III-3-2
masturberen (-) aftrekken: aftrekke (Afferden), afnondeju-en: afnondejuje (Afferden, ... ), aftrekken: aftrekke (Afferden), met de handkar eraan gaan: mit de hààndkar deran gaon (Afferden, ... ), met de handkar rijden: mit de hààndkar réje (Afferden, ... ) onanie plegen, zichzelf bevlekken [zn eige aftrekke, afspelen] [N 10c (1961)], [N 10C (zj)] III-2-2
mathaak pik: pek (Afferden) Doorgaans licht gebogen ijzeren tand aan een houten steel, die bij het maaien met de zicht gebruikt wordt om het graan bij het eigenlijke inkappen op te tillen en om het afgeslagen graan bij elkaar te trekken. In de volgende plaatsen geen specifieke benaming bekend: L 316, 317, 355, 356, 358, 363, 365, 366, 368, 413. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). Vergelijk ook de betekeniskaart 30 bij het lemma ''zicht'' (4.3.1) voor de geografische uitbreiding van pik in de betekenis "zicht" naast die van pik in de betekenis "mathaak". Zie afbeelding 5. [N 18, 72 en 73; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 10; L 45, 10; R 3, 66; Gwn 7, 5; monogr.; add. uit N 11, 88; N 15, 16c en 16g; A 4, 28; A 23, 16.2; L 20, 28; Lu 1, 16.2] I-4
mazelen mazeren: mazere (Afferden) mazelen [SGV (1914)] III-1-2
mede medebier: meibier (Afferden) mede (drank) [SGV (1914)] III-2-3
meerderjarig mondig: mundig (Afferden) mondig [SGV (1914)] III-2-2
meerkoet poepeendje: poep-endtje (Afferden), poepéntje (Afferden) meerkoet || meerkoet (38 witte bles en bek; niet zo algemeen; niet op kleine watertjes; meestal met velen bijeen; roep keffend [N 09 (1961)] III-4-1
meester meester: mèster (Afferden) meester [SGV (1914)] III-3-1
meid, dienstmeid dienstbode: dinstbōi̯ǝ (Afferden), meid: mɛi̯t (Afferden) Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.] I-6
meidoorn haagdoorn: haagdoan (Afferden) haagdoorn [SGV (1914)] III-4-3