25817 |
slangen |
pompen:
pōmpǝ (P120p Alken)
|
Jong bier naar de legerruimte overbrengen. [N 35, 79; monogr.]
II-2
|
17553 |
slank |
slank:
slank (P120p Alken)
|
Slank, tenger: rank, smal gebouwd (slank, raal, reel, rank, riede). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
33751 |
slecht gesneden hengst |
piet:
pī.t (P120p Alken)
|
Bij de piet is slechts één teelbal uitgesneden; men kan daarom spreken van een halfgelubde hengst. Bij de klophengst zijn één of beide zaadballen niet uit de buikholte ingedaald; hij mag niet voor de kweek gebruikt worden, omdat dit erfelijk is, en wordt door het verbrijzelen der teelballen met een houten hamer ongeschikt gemaakt tot de voortteling. Wie veel fokmerries bezit, gebruikt wel eens een klophengst om uit te proberen of de merries hengstig zijn en alzo de kostbare dekhengsten te sparen. [JG 1a, 1b; N 8, 20, 61a en 61b; monogr.]
I-9
|
18946 |
slecht mens, slechte kerel |
crapule (fr.):
krapul (P120p Alken),
vagebond:
vagebond (P120p Alken)
|
Een zeer slecht mens (galgenaas). [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
22337 |
slechte speler |
sukkelaar:
sügelèr (P120p Alken)
|
een slechte speler [kruk] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
22344 |
slee |
ijsstoel:
eistoel (P120p Alken),
innen éëstoewel (P120p Alken),
éesstoel (P120p Alken)
|
Een slede (waarmee de kinderen op het ijs rijden). [ZND 31 (1939)] || met de ijsslee rijden [narren, sleeën] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
32811 |
sleepcultivator, veertandeg |
sleeprus:
slē.p[rus] (P120p Alken)
|
Bedoeld wordt het cultivatortype van afb. 79. Voor (delen van) varianten in de (...)-vorm zij verwezen naar het vorige lemma. In het lemma ''eg'' vindt men ''eg'' en ''eg'' geduid. [JG 1a + 1b; N 11, 78b; N 11A, 150b; N J, 10]
I-2
|
17930 |
slenteren |
lanterfanten:
lanterfanten (P120p Alken)
|
Slenteren (taffelen, trampelen, lanterfanten, klenjeren). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
17899 |
slepen |
slepen:
slē.pǝ (P120p Alken)
|
De in dit lemma bijeengebrachte termen betreffen het bewerken van de akker met een sleep, om de grond gelijk te trekken, aardkluiten te verbrijzelen of fijn zaad in de grond te werken, alsmede het slepen van weiland, om mestplakken en molshopen te verbreiden en/of gestrooide mest over de grasmat uit te strijken. Hoe de hieronder voorkomende vormen ''eg'' + ''eg'' en ''eggen'' + ''eggen'' verstaan moeten worden, is aangegeven in de lemmata ''eg'' en ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 81 + 85; N 11A, 173c + 180; S 33; L 6, 66; div.; monogr.]
I-2
|
24535 |
sleutelbloem |
kattenkaas:
-
kattekous (P120p Alken),
kattekoës (P120p Alken)
|
sleutelbloem [ZND 34 (1940)]
III-4-3
|