20783 |
boekweitpannenkoek |
boekweitse koek:
bloem, gist, ei melk - alhoewel men geen of weinig boekweitbloem gebruikt
boͅəkəsəkoͅək (P120p Alken)
|
pannenkoek [ZND 40 (1942)]
III-2-3
|
21301 |
boer |
boer:
dən heͅlən daəg is heə al beͅ Willəmkə, beͅ Blanqart, beͅ dža͂k, beͅ də būər, beͅ dən tummermāən, beͅ gro (P120p Alken)
|
De hele dag is hij al bi Willempje, bij Blancquaert, bij Jantje, bij de boer, bij de timmerman, bij grootvader, bij mij, bij u (enkv.), bij hem, bij haar, bij ons, bij u (mv), bij hun [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|
22604 |
boer in het kaartspel |
gek:
gek (P120p Alken),
geͅk (P120p Alken)
|
Boer: Ruiten boer (in het kaartspel). [ZND 42 (1943)]
III-3-2
|
33316 |
boerderij, algemeen |
winning:
weneŋ (P120p Alken),
węneŋ (P120p Alken)
|
Het gehele complex, alle opstallen te samen genomen. De oorspronkelijke betekenis van hof is "binnenhof, omheinde ruimte"; hier is sprake van ellips uit hofstede, "hoeve". Onder bedrijf is de specifieke betekenis van "boerenbedrijf" te verstaan; het algemene gedoen heeft ook diezelfde specifieke betekenis. De betekenis van labeur en labeuring is hier het gehele complex van het boerenbedrijf, vaak met de bijbetekenis van "waar zwaar werk wordt gedaan"; vergelijk de lemma''s "boeren" (1.1.8) en "werken op de boerderij" (1.3.10). Vele benamingen die voor de boerderij in het algemeen zijn opgegeven, zoals winning en hof, komen ook terug onder de specifieke boerderijnamen, zoals "eigen hoeve" en "pachthoeve". De geografische uitgebreidheden van deze termen verschillen van begrip tot begrip. Zie de betrokken lemmata van deze paragraaf. Staai is oorspronkelijk de benaming van een bepaalde boerderij bij het veer in Wanssum; de benaming correspondeert aan stade, een afleiding van staan. Bij schans wordt aangetekend: "hoeve met water rondom"; bij kraam: $$speciale betekenis$$ "boerderij". Munkhof correspondeert met monnikhof, te verstaan als "abdijhoeve". Kaart 1 is een verzamelkaart; ook de samenstellingen met hof,geleg, plaats en winning van het lemma "grote boerderij" (1.1.2) zijn erin ondergebracht. [A 10, 2a; A 11, 4; L 1, a-m; L 12, 1; L 22, 1; L 38, 20 en 22; S 4; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 95; L 37, 11a]
I-6
|
24123 |
boerenzwaluw, zwaluw |
zwalver:
zwɛləvərs (P120p Alken)
|
zwaluw (mv.) [RND]
III-4-1
|
18064 |
bof |
dikoor:
dikoor (P120p Alken)
|
Bof: de ziekte waarbij men een opgezet gezicht krijgt door ontsteking van de oorspeekselklier en zwelling van de lymfevaten (dikoor, smartoor, bof). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
28537 |
bolletjes stuifmeel |
bijbrood:
bę̄brut (P120p Alken),
klonken:
kluǝnkǝ (P120p Alken)
|
Bolletjes stuifmeel in het korfje aan de beide achterpoten van de bij. [N 63, 44c; Ge 37, 94]
II-6
|
33500 |
bolster van de okkernoot |
schaal:
schoəl (P120p Alken),
sloester:
sloeəster (P120p Alken)
|
bolster (van) [ZND 33 (1940)]
I-7
|
21009 |
bolster van een noot |
sloester:
sloeəster (P120p Alken)
|
bolster (van) [ZND 33 (1940)]
III-2-3
|
18296 |
bont als apart kledingstuk |
pels:
nə paels (P120p Alken)
|
pels (door dames om de hals gedragen) [ZND 40 (1942)]
III-1-3
|