26542 |
taatspot van het staakijzer |
kogelbus:
kő̜wgǝlbø̜s (P120p Alken),
pan:
pan (P120p Alken)
|
De in een stalen blok ingewerkte pot of pan die in watermolens dient als lager van het staakijzer. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛtaatspot van de kleine spilɛ. In de watermolen van P 51 gebruikt men een arduinsteen of kasseisteen als lager. Het woordtype kogellager (l 368, P 55) is specifiek van toepassing op een met stalen kogeltjes gevulde bus waarin het staakijzer draait.' [Vds 104; Jan 142; Coe 125; Grof 148; A 42A, 25; N O, 16g]
II-3
|
20476 |
tak van een geslacht |
familie:
familie (P120p Alken)
|
de tak van een geslacht [natie, familie] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
24727 |
takken (coll.) |
kop:
kop (P120p Alken)
|
takken, coll. [ZND 35 (1941)]
III-4-3
|
33777 |
tand, tanden |
tand(en):
tā.nt (P120p Alken
[(mv tān)]
)
|
Achter het codenummer van de plaats is de meervoudsvorm vermeld. Voor een aantal plaatsen beschikken wij evenwel alleen over de enkel- of meervoudsvorm; deze laatste citeren wij als eerste. [JG 1a, 1b; N 8, 17]
I-9
|
18731 |
tanden poetsen |
tanden wassen:
taan wasse (P120p Alken)
|
Tanden poetsen [t. wassen] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18728 |
tandenborstel |
tandborstel:
tandbossel (P120p Alken)
|
Een tandenborstel [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18732 |
tandenstoker |
tandstokje:
tandstekske (P120p Alken)
|
Een tandenstoker. Een puntig voorwerp waarmee men voedselresten verwijdert die tussen tanden zijn blijven zitten [tandenstoker, kloker, koter] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18729 |
tandpasta |
tandzeep:
tandzeip (P120p Alken)
|
Tandpasta [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18068 |
tandpijn |
tandpijn:
tandpejen (P120p Alken),
tandpijn (P120p Alken)
|
ik heb tandpijn [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|
20357 |
tante |
tant:
tant (P120p Alken)
|
tante (moei) [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|