24990 |
lauw |
lauw:
loo wetər (P120p Alken)
|
Lauw. Lauw water [ZND 37 (1941)]
III-4-4
|
22416 |
leefnet |
leefnet:
lièfnet (P120p Alken)
|
het net waarin men vissen die met de hengel zijn gevangen levend kan houden [leefnet, kaar] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
20479 |
leeftijd, ouderdom |
ouderdom:
aadərdòm (P120p Alken)
|
ouderdom; op zijn ouderdom [ZND 40 (1942)]
III-2-2
|
24973 |
leeg, niets bevattend |
leeg:
leeg (P120p Alken)
|
Leeg. Mijn glas is ledig [ZND 37 (1941)]
III-4-4
|
26597 |
leeglopen |
leeg zijn:
lɛjx ˲zɛn (P120p Alken)
|
Het over elkaar gaan van de molenstenen zonder graan. De stenen kunnen dan sneller gaan draaien waardoor het gevaar ontstaat dat de molen heet loopt. [N O, 34o; Vds 116; Jan 260; Coe 142; Grof 167; N O, 36e]
II-3
|
20110 |
leeuwenbek |
gaapmuiltje:
-
gaəpməlkəs (P120p Alken)
|
grote leeuwebek [ZND 40 (1942)]
III-4-3
|
25824 |
legerkelder |
lagerkelder:
lāgǝrkaldǝr (P120p Alken)
|
De ruimte waarin de nagisting plaatsvindt. De invuller uit P 180 merkt op dat de "bewaarplakken" zich in de kelder bevonden. [N 35, 86; monogr.]
II-2
|
25823 |
legertanks |
tanks:
taŋs (P120p Alken)
|
De tanks waarin de nagisting plaatsvindt. [N 35, 73; N 35, 79]
II-2
|
25821 |
legervat |
ton:
(mv.)
tǫnǝ (P120p Alken)
|
Het vat of de ton waarin de nagisting plaatsvindt. Volgens de zegsman uit L 210 had zo''n ton een inhoud van 140 liter. [N 35, 73; monogr.]
II-2
|
28498 |
leggende werkbij |
leggende bij:
lɛgǝndǝ [bij] (P120p Alken)
|
Een werkbij die eieren legt. Bij moerloosheid kunnen ook werkbijen optreden als eierenlegster. Maar zij doen dit leggen niet zo goed als de moer. De eieren zijn echter onbevrucht, omdat de werkbij geen darrenzaad heeft ontvangen. Uit de eieren komen alleen darren. Eieren van leggende werkbijen vindt men altijd aan de rand van een cel. Een koningin legt in het midden van de cel. Zie voor de fonetische documentatie van (werkbij) het lemma Werkbij en van (bij) het lemma Bij. [N 63, 62a]
II-6
|