20437 |
afleggen van een dode |
afleggen:
wassen en doodskleed aandoen van een lijk
aaflégke (L318d Altweert)
|
afleggen
III-2-2
|
19872 |
afrikaantje |
stinkerd:
stînkert (L318d Altweert)
|
Afrikaantje (tagetes patula). De bladeren zijn samengesteld en tevens ovaal. De bloemkorfjes staan op zeer verdikte stelen. Het zijn lage plantjes, welke vaak gebruikt worden voor randen en mozaïek-perken. De bloemen zijn donkergeel, meest met bruin gekle
III-2-1
|
34245 |
afromen |
aflaten:
āflǭtǝ (L318d Altweert)
|
De room van de melk scheppen. Men kon de room van de melk scheiden door met een houten latje de room tegen te houden, terwijl de ontroomde melk door de tuit van de in schuine stand gehouden roomschotel wegvloeide. Een andere methode was de melk overgieten of aflaten in een andere kruik of emmer, terwijl men de aan de oppervlakte gevormde room tegenhield door blazen. Een modernere manier van scheiden van room en melk gebeurde met de melkmachine of centrifuge. [A 23, 3; Lu 1, 3; JG 1a, 1b, 1d; Vld.; monogr.]
I-11
|
24848 |
afvallen van bladeren |
ruzelen:
ruûzele (L318d Altweert)
|
afvallen v bladeren enz.
III-4-3
|
19429 |
afwasborstel |
siemesop:
sī.məsoͅp (L318d Altweert),
sopsieme:
soͅpsī.mə (L318d Altweert)
|
afwasborstel
III-2-1
|
24617 |
akkerboterbloem |
boterbloem:
boeëterbloom (L318d Altweert)
|
boterbloem
III-4-3
|
24870 |
akkerwinde |
boekweitwinde:
boomstamuiteinde
bógkeswîntj (L318d Altweert)
|
akkerwinde
III-4-3
|
24520 |
alsem |
else:
bittere alsem, gebruikt voor elsebitter
aelse (L318d Altweert)
|
alsem
III-4-3
|
24297 |
alver |
maasruts:
vis
maasröts (L318d Altweert)
|
alvertje (vis)
III-4-2
|
24403 |
angel van bij of wesp |
angel:
ângel (L318d Altweert)
|
angel
III-4-2
|