20854 |
anijs |
anijs:
Anijs wordt in de jacht gebruikt, vermengd met het voer, om fazanten te lokken
anniês (L318d Altweert)
|
anijs
III-2-3
|
33488 |
appel, overige soorten |
appel:
appel (L318d Altweert),
court-pendu (fr.):
korsteel, zure bewaarappel
karpeduu (L318d Altweert),
eysdener klompje:
iësdere klûmpke (L318d Altweert),
heggenappeltje:
kleine wilde appeltjes die in oude heggen voorkomen
hegke-eppelkes (L318d Altweert),
kookappel:
kookappel (L318d Altweert)
|
appel || appel, soort || appeltjes
I-7
|
20638 |
appelbol |
pijlappel:
Een geschilde appel met verwijderd klokkenhuis, gevuld met suiker en kaneel, in deeg gerold en gebakken
piêlappel (L318d Altweert)
|
appelbol
III-2-3
|
20698 |
appelmoes |
appelenmoes:
Verkl. appelemeuske
appelemoos (L318d Altweert),
appelenpruts:
appellepruts (L318d Altweert),
prus:
prus (L318d Altweert),
prut:
prut (L318d Altweert)
|
appelmoes
III-2-3
|
33497 |
appelsteel |
peel:
peel (L318d Altweert)
|
steeltje ve appel of peer
I-7
|
24119 |
appelvink |
groene:
greune (L318d Altweert)
|
appelvink
III-4-1
|
19794 |
armleuning |
leuning:
lyəneŋ (L318d Altweert)
|
leuning
III-2-1
|
19499 |
as van het vuur |
assen:
asə (L318d Altweert)
|
as van het vuur
III-2-1
|
31935 |
avegaar |
ever:
ē̜vǝr (L318d Altweert)
|
Grote handboor met schroef- of lepelvormig uitlopend boorijzer dat met een dwarsstang wordt rondgedraaid en dient om zeer diepe en/of wijde gaten te boren. Zie ook afb. 79 en 80. De avegaar wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De wagenmaker boort er onder meer de naven van karwielen mee uit, terwijl de klompenmaker de avegaar gebruikt om er aan de binnenkant van klompen hout mee weg te halen. Dit lemma bevat alleen algemene benamingen voor de avegaar (onder A), de schroefavegaar (onder B) en de lepelavegaar (onder C). Specifieke uitvoeringen van de avegaar zoals die bijvoorbeeld door de kuiper, de klompenmaker en de wagenmaker worden gebruikt, worden behandeld in de paragrafen over de terminologie van deze beroepen. Vgl. voor het woordtype never, dat werd opgegeven door respondenten uit Swalmen, Geulle en Valkenburg (L 331, Q 18, Q 101) ook het Limburgs Idioticon, pag. 176, s.v. never, ø̄Kruisboor. Geh. Kempenlandø̄ en voor het woordtype borendrouw uit Eupen (Q 284) RhWb (I), kol. 1437, s.v. Drau, ø̄das Gestell am Handbohrer, das den eingesetzten Bohrer dreht, Bohrwinde Drehbügelø̄. Met de lepelavegaar werken werd in Hasselt (Q 2) uitbuikeren (ø̜̄ǝt˱bø̜̄.kǝrǝ) genoemd. [N G, 32a; N 53, 167a-c; L 32, 35; A 32, 8; monogr.]
II-12
|
20582 |
avondmaal |
avondbrood:
Tot ca. 1940 bestond dit uit aardappelen met uiensaus en vlees (op onthoudingsdagen soms ei of vis) en karnemelk (boeëterméllek) ofwel spekpannenkoek
aovuntjbroeët (L318d Altweert),
avondsbrood:
aovesbraod (L318d Altweert)
|
avondmaal || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: avond [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|