e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Altweert

Overzicht

Gevonden: 1278
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
luid schreien beuken: bäöke (Altweert), brullen: brulle (Altweert), toeten: toête (Altweert), zumpen: zûmpe (Altweert) hard huilen || hevig huilen || luid huilen III-1-4
luiermand kindskorf: kenskø̜rǝf (Altweert) Uit witte wissen of buffwissen vervaardigde wasmand voor kinderkleertjes, en dan met name voor luiers. [N 40, 107; N 40, 108; monogr.] II-12
luilak bedpongel: betpôngel (Altweert), lapzwans: lapzwâns (Altweert) grote luierik, nietsnut || luilak III-1-4
lusten lusten: Lözjen ouch ¯ne appel Ze lözjet neet: ze blieft ¯t niet  löste (Altweert) lusten III-2-3
maanx maan: (meervoud: maone; verkleinwoord: mäönke).  maon (Altweert) maan III-4-4
maatmand anderhalfvatse mand: ǫŋǝrhalǝf˲vātsǝmaŋ (Altweert  [(voor ± 25 kg aardappels)]  ), halfvatse mand: halǝf˲vātsǝ maŋ (Altweert  [(voor ± 15 kg aardappels)]  ), tweevatse mand: twiǝvātsǝmaŋ (Altweert), vatsmand: vātsmaŋ (Altweert  [(voor 20 kg aardappels)]  ) Mand met bepaalde inhoudsmaat. Zie ook het lemma ɛvatɛ in wld II.3, pag. 159-160.' [N 20, 50; N 40, 94; N 40, 95; monogr.] II-12
madeliefje meizoentje: meizoentje (Altweert), reugel: mv.  röggel (Altweert), zoetemeitje: zeutemeike (Altweert) madeliefje || madeliefjes III-4-3
man, manspersoon man: mân (Altweert) man III-2-2
mand ben: bɛn (Altweert) De algemene benaming voor een uit wissen gevlochten mand. Zie ook afb. 284. Uit het materiaal blijkt dat er niet altijd een onderscheid wordt gemaakt tussen de woorden mand en korf. Als dat wel wordt gedaan, duidt men met het eerste woord eerder een mand met oren aan, terwijl men het tweede gebruikt voor een mand met een hengsel (vgl. Janssens, pag. 24 e.v.). Zie ook het lemma ɛkorfɛ.' [N 20, 48; N 40, 37; L 1 a-m; S 23; monogr.] II-12
mandenmaker korver: kø̜rvǝr (Altweert), mandenmaker: ma.ŋǝmē̜kǝr (Altweert) Iemand die manden en andere producten maakt van wissen. [N 40, 12; N 40, 36; monogr.] II-12