34241 |
melk zeven |
zijen:
zei̯ǝ (L318d Altweert)
|
De melk door een doek, zeef of filter laten vloeien om de melk te zuiveren van onbruikbare of verontreinigende stoffen of bestanddelen. [S 46; Wi 30; monogr.; add. uit N 12, L 324]
I-11
|
19930 |
melkzeef |
zijschotel:
zei̯sxuǝtǝl (L318d Altweert)
|
Voorwerp waarmee men melk zeeft. Het is een soort vergiet met als bodem een doek. De melk wordt uit de melkemmer via deze melkzeef in de melkbus gegoten. Hierdoor blijven grove verontreinigingen achter. Zie afbeelding 11. [A 18, 11a; L 48, 35.Ia; Lu 2, 35.Ia; Gwn 8, 6; JG 1d; monogr.]
I-11
|
19137 |
menen |
menen:
meîne (L318d Altweert)
|
menen, denken, bedoelen
III-1-4
|
20222 |
mens |
mens:
zowel voor man als vrouw
mins (L318d Altweert)
|
mens
III-2-2
|
24212 |
merel |
smeerling:
smaerling (L318d Altweert)
|
merel
III-4-1
|
19756 |
mes |
mes:
mɛs (L318d Altweert)
|
mes
III-2-1
|
19533 |
mes voor pannenkoeken |
koekmes:
kōkmɛs (L318d Altweert)
|
niet scherp, plat, dun gebogen mes om pannenkoeken los te steken die een weinig aangebakken waren in de pan
III-2-1
|
24335 |
mestkever |
paardsworm:
paerswôrrem (L318d Altweert)
|
mestkever
III-4-2
|
34140 |
met opgeheven staart rondlopen |
biezen:
bezǝ (L318d Altweert)
|
[N 3A, 9a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
25101 |
met tussenpozen regenen |
bijzen:
bieze (L318d Altweert)
|
af en toe wat regenen
III-4-4
|